Zinsontleding (lj1+2)

De persoonsvorm is altijd een:
A
werkwoord
B
zelfstandignaamwoord
C
lidwoord
D
gezegde
1 / 13
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

De persoonsvorm is altijd een:
A
werkwoord
B
zelfstandignaamwoord
C
lidwoord
D
gezegde

Slide 1 - Quizvraag

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.

De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
Als onderwerp kozen ze pooldieren.
A
Onderwerp
B
Pooldieren
C
Kozen
D
Ze

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Het heeft niet zo kunnen zijn.
A
Het
B
zijn
C
kunnen
D
heeft

Slide 5 - Quizvraag

Hoort de pv ook altijd bij het wwg?
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quizvraag

WWG zijn alle .............. in de zin
A
personen
B
werkwoorden

Slide 7 - Quizvraag

Wat doen we als eerste bij zinsontleding?
A
De persoonsvorm (pv) opzoeken
B
Meteen beginnen met benoemen
C
Het onderwerp zoeken (o)
D
Zinsdeelstreepjes zetten

Slide 8 - Quizvraag

Waarom hebben katten snorharen?

wwg =
A
waarom
B
hebben
C
hebben snorharen
D
katten

Slide 9 - Quizvraag

Zinsontleding vind ik super gaaf!
Wat is het gezegde?
A
Er is geen gezegde.
B
vind
C
super gaaf
D
vind ik

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het wwg ?
Ik wil dat zeker ook eens gaan doen!
A
wil
B
wil gaan
C
gaan doen
D
wil gaan doen

Slide 11 - Quizvraag

Ik had haar de juiste informatie
kunnen verstrekken.
(wwg=?)
A
had
B
kunnnen verstrekken
C
had kunnen verstrekken

Slide 12 - Quizvraag

Ik weet welke stappen er zijn om bij zinsontleding te gebruiken.
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje

Slide 13 - Quizvraag