Blok 1 zinsontleding 6 en 7 april

Zinsontleding
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Zinsontleding

Slide 1 - Tekstslide

We gaan alles van zinsontleding herhalen de komende lessen.




Kijk allereerst het filmpje op de volgende slide.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Dat was een opfrisser, nu weten jullie weer welke werkwoordsvormen er zijn. In de volgende slides, gaan we dat even testen. Geef steeds aan welke werkwoordsvorm er in de zin staat.

Slide 4 - Tekstslide

In de vakantie schildert Jan zijn kamer.

A
Persoonsvorm (pv)
B
Voltooid deelwoord (vdw)
C
Infinitief (inf)

Slide 5 - Quizvraag

Wij hebben naar de juf geluisterd.
A
pv
B
inf
C
pv+vdw
D
pv + inf

Slide 6 - Quizvraag

Hoeveel geld heb ik gekregen?
A
pv+inf
B
pv
C
pv+vdw
D
inf

Slide 7 - Quizvraag

Ik zal de computer morgen maken.
A
pv+inf
B
pv+vdw
C
vdw
D
inf

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de pv in de volgende zin?
Ik heb gisteren veel sushi gegeten.
A
gegeten
B
ik
C
heb gegeten
D
heb

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het infinitief in de volgende zin?
Ik ben naar de kermis geweest.
A
ben
B
geweest
C
ben geweest
D
staat er niet in

Slide 10 - Quizvraag

Wat doe je als je de tijdsproef gebruikt om een pv te vinden?
A
Je voegt een tijd aan de zin toe.
B
Je zet de zin van de verleden tijd in de tegenwoordige tijd of andersom.
C
Je maakt van de zin een zin met een vdw.

Slide 11 - Quizvraag

Wat is nog een andere manier om de pv te vinden?
A
Je maakt een zin met een vdw erin.
B
Je gebruikt de getalproef.
C
Je gebruikt een lijdend voorwerp.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde (wwg)?
A
Het eerste werkwoord dat in een zin staat.
B
Het onderwerp en de pv bij elkaar.
C
Alle werkwoorden die in de zin staan.

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het wwg in de volgende zin?
Wij zijn vanmiddag op de fiets naar oma gereden.
A
vanmiddag
B
naar oma gereden
C
zijn gereden
D
op de fiets

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een scheidbaar werkwoord?

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Video

Welke woorden zijn scheidbare werkwoorden?
Uitwassen, aankomen, opblazen, verlaten, stofzuigen.
A
Allemaal
B
uitwassen, aankomen en stofzuigen
C
verlaten, uitwassen, aankomen en opblazen
D
uitwassen, opblazen en aankomen

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het wwg in de volgende zin?
Waarom nodig je Bryan niet voor het feestje uit?
A
nodig je Bryan uit
B
nodig je niet uit
C
nodig uit
D
nodig

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het wwg in de volgende zin?
Hoe laat kom jij op het station aan?
A
kom jij aan
B
op het station aan
C
kom
D
kom aan

Slide 19 - Quizvraag

Hoe vind je het onderwerp (ond) in een zin?

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Video

Wat is het onderwerp?

Als onderwerp kozen ze pooldieren.
A
Onderwerp
B
Pooldieren
C
Kozen
D
Ze

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Caro legt het onderwerp uit.
A
Caro
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Ik leer het onderwerp te vinden.


A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 25 - Quizvraag

Ik leer het onderwerp te vinden.

Wat is het onderwerp?
A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
Als onderwerp kozen ze pooldieren.
A
Onderwerp
B
Pooldieren
C
Kozen
D
Ze

Slide 28 - Quizvraag

Waarom is uitblazen in de volgende zin een werkwoord?
Hij wil de kaarsjes uitblazen.

Slide 29 - Open vraag

Werkwoorden maken duidelijk wat gebeurt of wat wordt gedaan.

Slide 30 - Tekstslide

Dat was het voor vandaag.
Indien je meer dan 3 fouten hebt, via onderstaande link verder oefenen:
https://www.cambiumned.nl/oefenen/grammatica/zinsdelen/


Slide 31 - Tekstslide