1MH Nederlands online

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1-3

Welkom 1MHA,

Nederlands werkwoordspelling

Lesprogramma

- Uitleg meervoud znw (20 min)

- Maken opdrachten (15 min)

- Terugkoppeling en afsluiting
  (5 min)

Leerdoelen

Aan het eind van deze les zijn de volgende doelen behaald:

• Je kent de  verschillende regels voor het meervoud van zelfstandige naamwoorden.

Schrijf vijf voorwerpen op, die je in het lokaal/je kamer ziet. Zet het meervoud erbij.

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Meestal komt er bij meervoud van een zelfstandig naamwoord door -en of -s achter het woord te plakken.

Woorden die eindigen op a,i,o,u of y

krijgen in het meervoud -'s

opa - opa's

ski-ski's

foto - foto's

baby - baby's

Woorden die eindigen op -ee krijgen in het meervoud -ën 

idee - Ideeën 

ree- reeën 

Sommige woorden krijgen -eren

kind - kinderen

ei - eieren

blad - bladeren

Sommige woorden krijgen -a

museum - musea (of museums)

jubileum - jubilea (of jubileums)

Een woord dat op een f eindigt krijgt meestal een v in het meervoud

staaf - staven

erf - erven

Maar: fotograaf - fotografen

Hoofdregel

Je schrijft het meervoud van de meeste zelfstandig naamwoorden met - en.

Schrijf het meervoud op van

vloer

schrijf het meervoud op van
peen

schrijf het meervoud op
danseres

schrijf het meervoud op van
nieuwsbrief

schrijf het meervoud op van
laars

NS

ANWB

Wat is het meervoud van
bewaarbox

Wat is het meervoud van
BMX

1. smss
2. BMX's
3. BMXen
4. BMX'en

roep het hondje met de naam......

havik

slimmerik

gemenerik

• haviken
• slimmeriken
• gemeneriken

schrijf het meervoud op van
braverik

Schrijf het meervoud van
viezerik

wat is het meervoud van
accu

1. accuus
2. accu's
3. acuuen
4. acuu'n

Wat is het meervoud van
picknick

1. picknicken
2. picknicks
3. picknick'n
4. heeft geen meervoud

Wat is het meervoud van
een allergie

1. allergien
2. allergieën
3. allergies
4. allergieë'n

Aan de slag !

Blok 3 Spelling, opdrachten 19, 20 en 21 blz. 138 en 139

Bespreken antwoorden om 11.10 u

Opdracht 19 :

Fiets - fietsen 

Auto - auto's

Garage - garages

Opdracht 20 : 

1. druif - druiven

2. wortel - wortelen/wortels

3. rund - runderen

4. comedy - comedy's

5. datum - datums/data

6. ei - eieren

7. genie - genieën

8. euro - euro's

9. reden- redenen

10. groente - groenten/groentes

11. schans - schansen

12. fotograaf - fotografen

Opdracht 21 :

2. ski's

3. tweeën

5. politici

7. boeven

10. kalveren

11. lentes

12. therapieën

14. alinea's

Tot volgende week !