In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Economie
3 MAVO
Herhaling 1.4
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we vandaag doen
Welkom
Nakijken 1.4
Index cijfers
Herhalingsopgave
Slide 2 - Tekstslide
Vraag 9
Hieronder staat een
Slide 3 - Tekstslide
Vraag 9
Slide 4 - Tekstslide
Antwoord vraag 9
Slide 5 - Tekstslide
Vraag 11
Slide 6 - Tekstslide
paragraaf 1.4
De andere opgaves zelfstandig nakijken de nakijkvellen op SOM
timer
4:00
Slide 7 - Tekstslide
Vragen?
Zijn er vragen over de huiswerkopdrachten?
Slide 8 - Tekstslide
Je moet een verandering (daling / stijging) berekenen in % Welke formule gebruik je hiervoor?
Slide 9 - Open vraag
Inflatie
Je geld wordt minder waard
Wat is het gevolg van inflatie?
Prijzen
stijgen
Je kan minder kopen voor hetzelfde geld
Je koopkracht daalt
Slide 10 - Sleepvraag
3. Loonstijging is 1,2% Inflatie is 0,8%. Bereken koopkracht stijging/daling.
Slide 11 - Open vraag
Dit jaar zijn er 250.000 leerlingen op het VMBO (indexcijfer 108,8). Het basisjaar is 2012. Bereken het aantal VMBO leerlingen in 2012
Slide 12 - Open vraag
Door inflatie stijgt de koopkracht
A
Juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quizvraag
8) Hieronder staan drie economische verschijnselen
1 Consumenten stellen aankopen uit.
2 Consumenten verwachten een verdere daling van de prijzen.
3 De productie daalt.
→ In welke regel staan deze verschijnselen zó dat een economisch logische gedachtegang ontstaat?
A deflatie → 1 → 2 → 3 → afname van economische groei
B deflatie → 1 → 3 → 2 → afname van economische groei
C deflatie → 2 → 1 → 3 → afname van economische groei
D deflatie → 2 → 3 → 1 → afname van economische groei
E deflatie → 3 → 1 → 2 → afname van economische groei
F deflatie → 3 → 2 → 1 → afname van economische groei
A
B
C
D
E
F
Slide 14 - Sleepvraag
Vorig jaar had ik 358 euro op mijn spaarbank. Dit is gedaald naar 256 euro. Wat is de procentuele verandering?
Slide 15 - Open vraag
Wat is de formule om een indexcijfer te berekenen?
Slide 16 - Open vraag
Wat is koopkracht?
A
Hoeveel geld je hebt.
B
De hoeveelheid producten en diensten die je kunt kopen.
C
De hoeveelheid goederen die je kunt kopen.
D
Hoeveel euro's je kunt uitgeven.
Slide 17 - Quizvraag
21. Wat doet de CBS?
A
Verzamelt alleen informatie over de inkomens van de bevolking
B
Geeft advies aan de gezinnen
C
Doet alleen onderzoek naar de verschillen van de gezinnen
D
Verzamelt alle informatie over de economie
Slide 18 - Quizvraag
Hoe zat dat ook al weer met inflatie? Door de inflatie kan je...
A
meer besteden
B
minder besteden
Slide 19 - Quizvraag
Is er in 2016 sprake van inflatie of deflatie?
A
Inflatie
B
Deflatie
Slide 20 - Quizvraag
Wat is het indexcijfer voor 2009?
Jaar
2007
2008
2009
aantal (miljoen)
18,6
19,8
19,4
indexcijfer
100
106
??
Slide 21 - Open vraag
Lees het krantenbericht.
Bereken de verandering in koopkracht en geef aan of het een stijging of daling van de koopkracht is.
Slide 22 - Open vraag
De hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen is je .............................................
Een algemene prijsstijging van producten noem je .............................................
Als je nominaal inkomen stijgt en er is inflatie, dan is de stijging van je ............................................. inkomen lager.
Als je ............................................. krijgt, stijgt je loon net zo hard als de prijzen, zodat je ............................................. gelijk blijft.
Inflatie wordt veroorzaakt door ............................................. stijgingen, hogere prijzen van ............................................. en hogere ............................................. die de overheid oplegt.
Ook veel vraag naar of weinig ............................................. van producten zorgt voor prijsstijging.
Het is de taak van de ............................................. om de inflatie in de eurozone laag te houden.
Opdracht 13: Sleep de begrippen in de juiste plek van de tekst.
koopkracht
inflatie
reële
prijscompensatie
koopkracht
loon
grondstoffen
belastingen
aanbod
ECB
Slide 23 - Sleepvraag
AutoWorld" verkoopt een auto met korting voor €35.000,-. De oorspronkelijke prijs bedraagt €40.000,-. Met hoeveel procent korting wordt de auto verkocht?
Slide 24 - Open vraag
Volgende les
Tijdens de les gaan we zelfstandig aan de slag met de rekentrainer.
Dit betekend in toets opstelling het maken van de rekentrainer.
Laptop niet nodig, boek, schrift en rekenmachine meenemen