Herhaling Unit 1

present simple
Als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt
signaalwoorden: always, never, often, regularly, sometimes, hardly ever (maar niet altijd!).

- My mom works on Thursdays and Fridays. (feit)
- Bart always bites his nails. (gewoonte)
- These kids often play with each other. (regelmatigheid)
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

present simple
Als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt
signaalwoorden: always, never, often, regularly, sometimes, hardly ever (maar niet altijd!).

- My mom works on Thursdays and Fridays. (feit)
- Bart always bites his nails. (gewoonte)
- These kids often play with each other. (regelmatigheid)

Slide 1 - Tekstslide

present simple
I, you, we, they:  hele werkwoord
He/she/it: hele werkwoord + -s*(shit-regel)
Vragende zin: do / does + hele werkwoord ?
Ontkennende zin: don't / doesn't + hele werkwoord.


Slide 2 - Tekstslide

Present Simple.
He ... talking about sports.
A
loves
B
loved
C
love

Slide 3 - Quizvraag


3.1 Present Simple
Wanneer gebruik je de Present Simple?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 4 - Quizvraag

Present Simple.
We ... to watch movies.
A
likes
B
liked
C
like

Slide 5 - Quizvraag

Present Simple.
My brothers ... pizza every day.
A
eats
B
eat
C
ate

Slide 6 - Quizvraag

Present Simple
Welke zin staat niet in de Present Simple?
A
Dogs wag their tail when they are excited.
B
Sarah usually runs to school.
C
Cats tend to scratch things.
D
Jeffrey has been cycling for hours.

Slide 7 - Quizvraag

Present simple
It ....... (to start) in 10 minutes.
A
start
B
starts

Slide 8 - Quizvraag

PRESENT SIMPLE: He never ....... his train
A
Missed
B
Miss
C
Misses
D
Missed

Slide 9 - Quizvraag

Present Simple:

Wanneer gebruik je de Present Simple?
A
Bij feiten en gewoontes
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.

Slide 10 - Quizvraag

Present Simple
A
Lucy lives in London.
B
Lucy lived in London.
C
Lucy is Living in London.
D
Lucy has lived in London.

Slide 11 - Quizvraag

Vertaal de volgende zin:
Ik ben erg sociaal en heb veel vrienden.

Slide 12 - Open vraag

Vertaal de volgende zin:
Ze heeft het net uitgemaakt met haar vriend.

Slide 13 - Open vraag