Lesson 1 U3

3K
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

3K

Slide 1 - Tekstslide

Today
- Practise words

- Recap grammar

- Explanation grammar

- Exercises




Slide 2 - Tekstslide

Practise words

- Go to Learnbeat
- Woordjes
- Klik op Engels
- Oefen de woordjes van Unit 3

Slide 3 - Tekstslide

'Past continuous'
Past Continuous

Slide 4 - Tekstslide

Past Continuous
- Wanneer gebruik je de Past continuous?
De Past continuous gebruik je om te zeggen dat iets in het verleden aan de
 gang was.

-  Hoe maak je de Past continuous?
De Past continuous bestaat uit was of were gevolgd door werkwoord + ing:
Billy was thinking about baseball.
We were talking to the president.


Slide 5 - Tekstslide


Past Continuous
Wanneer gebruik je de Past Continuous?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets een tijdje bezig of aan de gang was in het verleden.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 6 - Quizvraag

Past continuous:

Wat is de regel van de past continuous?
A
hele ww+ - ed of irregular verb
B
was/were hele ww+ -ing
C
vorm van to be + hele ww+ -ing
D
have/has + voltooid deelwoord (3e rijtje)

Slide 7 - Quizvraag

Past Continuous:
in welke zin wordt de past continuous gebruikt?
A
I haven't been to that film yet.
B
I was walking down the street when I tripped.
C
I lived in Utrecht in 2010
D
I am eating a sandwich.

Slide 8 - Quizvraag

Past Continuous:
Welke zin staat in de Past continuous?
A
They were living in poverty.
B
They are living in poverty.
C
They lived in poverty.
D
They have been living in poverty.

Slide 9 - Quizvraag

PAST CONTINUOUS

In welke zin wordt de Past Continuous gebruikt?
A
They film the event with a hidden camera.
B
They filmed the event with a hidden camera.
C
They are filming the event with a hidden camera.
D
They were filming the event with a hidden camera.

Slide 10 - Quizvraag

past continuous van 'sleep'
A
am/is/are sleeping
B
was/were sleeping
C
slept
D
have been sleeping

Slide 11 - Quizvraag


could/couldn't

Slide 12 - Tekstslide

Could / Couldn't
Could / couldn't gebruiken we om...
  • een beleefde vraag te stellen;
  • aan te geven dat iets mogelijk is.

Could / couldn't gebruiken we ook...
  • voor iets dat iemand in het verleden kon.

Slide 13 - Tekstslide

Could / Couldn't
Een beleefde vraag stellen met could / couldn't:

  • Could you open the window please?
Zou je alsjeblieft het raam open kunnen doen?

  • Couldn't you ask Tim to do it instead?
  • Zou je dit niet anders aan Tim kunnen vragen?

Slide 14 - Tekstslide

Could / Couldn't
Aangeven of iets mogelijk is met could / couldn't:

  • Well, what he said could be true!
nou, wat hij zei zou waar kunnen zijn

  • It couldn't  have been the dog, only the cat fits in here.
Het zou nooit de hond kunnen zijn, alleen de kat past hierin.


Slide 15 - Tekstslide

Could / Couldn't: bevestigend 
Hoe maken we een bevestigende zin met could / couldn't?

I could speak French, (but not anymore.)

I could walk when I was less than a year old.

couldn't staat tussen het onderwerp en het werkwoord

Slide 16 - Tekstslide

Couldn't / Couldn't: negatief
Hoe maken we een vragende zin met could / couldn't?

I couldn't ride a bike, (but now I can!)

(I was feeling terribly ill yesterday,) I couldn't eat anything.

couldn't staat tussen het onderwerp en het werkwoord

Slide 17 - Tekstslide

Could / Couldn't
Praten over iets wat iemand in het verleden kon

  • I could play the piano when I was younger.
Ik kon de piano spelen toen ik jonger was

Slide 18 - Tekstslide

When I was seven, I _____________speak English. ✔
A
could
B
couldn't

Slide 19 - Quizvraag

Maria _________ ride a bicycle when she was five, now she can.
A
could
B
couldn't

Slide 20 - Quizvraag

Complete the sentence. Choose: could or couldn't

_______ you stop doing that? It's annoying!

Slide 21 - Open vraag

Complete the sentence. Choose: could or couldn't
He _________ have done this. He was with me the whole time!

Slide 22 - Open vraag

Have to / don't have to

Slide 23 - Tekstslide

HAVE TO
You have to wear a seatbelt.
HAVE TO =Iets wat verplicht is (door iets/iemand anders: wet)

Slide 24 - Tekstslide

Grammar: have to
  • Om te zeggen dat iets moet (verplicht wordt) gebruik je have to + hele werkwoord.
I have to clean.
You have to clean.
He / she / it has to clean.
We have to clean.
You have to clean.
They have to clean.

Bevestigend

Slide 25 - Tekstslide

DON'T HAVE TO
You don't have to wear a uniform.

don't have to = Iets hoeft niet.

Slide 26 - Tekstslide

Have to / don't have to

Slide 27 - Tekstslide

Kies: don't have to of doesn't have to
A
Kevin have to read the instructions
B
Kevin has to read the instructions

Slide 28 - Quizvraag

Kies: don't have to of doesn't have to
A
I don't have to listen to you
B
I doesn't have to listen to you

Slide 29 - Quizvraag

Kies: don't have to of doesn't have to
A
She don't have to work today
B
She doesn't have to work today

Slide 30 - Quizvraag

When do we use 'have to/don't have to'?
A
to express something has been done.
B
to express something never happened.
C
to express something needs to be done.

Slide 31 - Quizvraag

Kies: don't have to of doesn't have to
A
Tanja and Jess don't have to worry about being late
B
Tanja and Jess doesn't have to worry about being late

Slide 32 - Quizvraag

Exercises
- Go to your Study planner in Learnbeat

- Do the exercises I have selected for you

Klaar? -> oefen de woordjes

Slide 33 - Tekstslide