WK 36 VH3 Verwijzen en beknopte bijzin

VH3 - Nederlands
Week 36 - les 1
Verwijzen
Mevrouw Giesen
timer
10:00
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

VH3 - Nederlands
Week 36 - les 1
Verwijzen
Mevrouw Giesen
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Agenda startles
  • Leerdoelen
  • Verwijzen, wat is dat?
  •  Verwijzen, wat zijn de regels?
  • Zelfstandig aan de slag
  • Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik weet wat verwijzen is.
  • Ik kan op een juiste manier verwijzingen gebruiken.

Slide 3 - Tekstslide

Verwijzen, wat is dat?
Verwijswoorden wijzen terug naar een of meer woorden die eerder genoemd zijn, het antecedent.


Slide 4 - Tekstslide

Verwijswoorden

Slide 5 - Tekstslide

Verwijswoorden

Slide 6 - Tekstslide

Het geslacht van woorden
Het-woorden zijn onzijdig. Namen van landen, provincies, steden en clubs en ook verkleinwoorden zijn het-woorden: Amsterdam en zijn parkeerproblemen
De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk. Als je aan een woord niet kunt zien dat het vrouwelijk is, zoek je het geslacht (mannelijk of vrouwelijk) op in het woordenboek. Van sommige woorden kun je echter wel vaststellen dat ze vrouwelijk zijn:
- vrouwelijke personen en dieren: de actrice, de leeuwin

Slide 7 - Tekstslide

Nog meer vrouwelijke woorden

Slide 8 - Tekstslide

Regels voor verwijzen 1/2
Gebruik in het meervoud ze en zij als onderwerp. Als het om personen gaat, kun je ze of zij gebruiken en bij zaken gebruik je ze.
Gebruik hen als lijdend voorwerp en na een voorzetsel.
Gebruik het verwijswoord hun als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel en als bezittelijk voornaamwoord:
– Mijn opa en oma zijn bang dat zij (ow) de trein naar Schiphol niet halen, maar ik heb hun (mv) verzekerd dat ik hen (lv) op tijd kom ophalen.
 

Slide 9 - Tekstslide

Regels voor verwijzen 2/2
Gebruik het verwijswoord wat als je verwijst naar dat en datgene, een onbepaald voornaamwoord, een overtreffende trap of een hele zin:
 – Op mijn verjaardag gaan we indoor surfen, wat ik erg leuk vind. (hele zin)
Gebruik daar/waar+voorzetsel als je naar dieren en dingen verwijst en voorzetsel + wie als je naar personen verwijst:
– Afgelopen week vielen drie mensen in het water, omdat zij dachten dat het roodgekleurde kroos een gravelbaan was waarop ze konden lopen.
– De bondscoach roept vijf debutanten op, van wie twee van AZ.  

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Zelfstandig werken
Cursus 5 grammatica zinsdelen, paragraaf 5 verwijzen, opdracht 1 t/m 5 (blz. 214)

Slide 12 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik weet wat verwijzen is.
  • Ik kan op een juiste manier verwijzingen gebruiken.

Slide 13 - Tekstslide

VH3 - Nederlands
Grammatica - beknopte bijzin
Mevrouw Giesen
timer
10:00

Slide 14 - Tekstslide

Agenda vandaag
  • Leerdoelen
  • Samengestelde zin
  • Hoofdzin en bijzin
  • Beknopte bijzin
  • Zelfstandig aan de slag

Slide 15 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik weet wat een samengestelde zin is.
  • Ik kan een bijzin herkennen.
  • Ik weet wat de kenmerken zijn van een beknopte bijzin.
  • Ik kan een beknopte bijzin herkennen.
  • Ik kan aangeven welke functie de beknopte bijzin vervult (welk zinsdeel).

Slide 16 - Tekstslide

Samengestelde zin
  • Twee losse zinnen zijn aan elkaar geplakt
  • Er zijn twee persoonsvormen 
  • Minstens één hoofdzin, aangevuld met hoofdzinnen of bijzinnen.

Slide 17 - Tekstslide

Hoofdzin
Persoonvorm en onderwerp naast elkaar - er kan niets tussen staan.

Belangrijkste deel

Persoonsvorm is het tweede zinsdeel in een zin.
Bijzin
Persoonsvorm en onderwerp vaak niet naast elkaar - het woordje niet kun je er nog tussen zetten.
Minder belangrijk

Persoonsvorm hoeft niet op de tweede plek te staan. 

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Slide 20 - Link

Beknopte bijzin
1 (bijzin Terwijl Jesse (ow) bulderde van het lachen), viel hij van zijn stoel.
2 [bekn.bz Bulderend van het lachen] viel Jesse van zijn stoel.

In zin 1 is Terwijl … lachen een (bijwoordelijke) bijzin (bz). Zo’n bijzin heeft een onderwerp (Jesse) en een persoonsvorm (bulderde). In zin 2 is Bulderend van het lachen een bijzin zonder onderwerp en persoonsvorm. Zo’n bijzin heet een beknopte bijzin (bekn.bz).

Slide 21 - Tekstslide

Beknopte bijzin
1 (bijzin Terwijl Jesse (ow) bulderde van het lachen), viel hij van zijn stoel.
2 [bekn.bz Bulderend van het lachen] viel Jesse van zijn stoel.

Het verzwegen onderwerp van zo’n beknopte bijzin (hier: Jesse) kun je meestal afleiden uit de hoofdzin (viel Jesse (ow) van zijn stoel). Het verzwegen onderwerp komt hier overeen met het onderwerp van de hoofdzin.

Slide 22 - Tekstslide

Beknopte bijzin
1 (bijzin Terwijl Jesse (ow) bulderde van het lachen), viel hij van zijn stoel.
2 [bekn.bz Bulderend van het lachen] viel Jesse van zijn stoel.

Het verzwegen onderwerp van zo’n beknopte bijzin (hier: Jesse) kun je meestal afleiden uit de hoofdzin (viel Jesse (ow) van zijn stoel). Het verzwegen onderwerp komt hier overeen met het onderwerp van de hoofdzin.

Slide 23 - Tekstslide

Beknopte bijzin
In plaats van de persoonsvorm bevat de beknopte bijzin een voltooid deelwoord (vd), een onvoltooid deelwoord (od) of ‘te + infinitief’ (te + inf).

Voorbeelden:
met een voltooid deelwoord:
– [bekn.bz Diep onder haar dekbed weggekropen] hoorde Romana niets van het onweer.
met een onvoltooid deelwoord:
– [bekn.bz Hangend aan de muur] zorgen de rode geraniums voor een fleurige aanblik.
met te + infinitief:
– Wegens het slechte weer raadt de ANWB iedereen af [bekn.bz de weg op te gaan].

Slide 24 - Tekstslide

Beknopte bijzin
Beknopte bijzinnen zijn net als gewone bijzinnen binnen de hoofdzin een zinsdeel (onderwerp, lijdend voorwerp, bijwoordelijke bepaling) of een zinsdeelstuk (bijvoeglijke bepaling):
– [bekn.bz Op een groot festival te spelen (ow)] is voor veel bands het ideaal.
– Je moet me beloven [bekn.bz bij thuiskomst te appen (lv)].
– [bekn.bz Gakkend (bwb)] liepen de kuikens achter vader- en moedergans aan.
– De angst [bekn.bz om de antieke vaas te breken (bijv.bep)] was voor Clasie een nachtmerrie.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Leerdoelen
Ik weet wat een samengestelde zin is.
Ik kan een bijzin herkennen.
Ik weet wat de kenmerken zijn van een beknopte bijzin.
Ik kan een beknopte bijzin herkennen. 
Ik kan aangeven welke functie de beknopte bijzin vervult (welk zinsdeel).

Slide 27 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Cursus 5 grammatica zinsdelen, paragraaf 5 verwijzen, opdracht 1 t/m 6 (blz. 214)
Cursus 5 grammatica zinsdelen, paragraaf 7 beknopte bijzin, opdracht 1 t/m 5 (blz. 218)

Slide 28 - Tekstslide

Leerdoelen
Ik weet wat een samengestelde zin is.
Ik kan een bijzin herkennen.
Ik kan een beknopte bijzin herkennen. 

Slide 29 - Tekstslide

Afsluiting
Beknopte bijzin, zo ja, welk deel?
1. Wachtend op de trein, gingen de slagbomen dicht.
2. Al etend, smolt het ijsje in Tijs' hand.

Slide 30 - Tekstslide