H3, grammatica , 1p, 07-01-2020

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
8.30 - 8.40 -  Lezen in leesboek
8.40 - 8.45 - Herhaling vorige les
8.45 - 8.55 - Huiswerk bespreken
8.55 - 9.05 - Uitleg grammatica; woordsoorten
9.05 - 9.15 - Zelfstandig werken 
9.15 - 9.20 - Lesafsluiting, wat gaan we de volgende les doen?







Slide 2 - Tekstslide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 3 - Tekstslide

De vorige les
Wat hebben we de vorige les gedaan?

Welke vier zinsdelen kunnen we herkennen in een zin?

Slide 4 - Tekstslide

Grammatica; zinsdelen
de persoonsvorm: het werkwoord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet
het werkwoordelijk gezegde: alle werkwoorden in een zin
het onderwerp: het antwoord op de vraag: wie/wat + gezegde?
het lijdend voorwerp: het antwoord op de vraag: wie/wat + gezegde + onderwerp?

Slide 5 - Tekstslide

Huiswerk bespreken
Opdracht 10 op bladzijde 119.

Controleer je antwoorden:
  • Zet een krul als je het goed hebt.
  • Verbeter je antwoord als je deze fout had. 

Slide 6 - Tekstslide

Grammatica; woordsoorten
Ieder woord kan je indelen in een bepaalde categorie. Waarschijnlijk heb je op de basisschool hier ook al het één en ander over geleerd. 

Bijvoorbeeld de zin: De groenteboer geeft het meisje een appel.

Als je deze zin in zinsdelen verdeelt wordt het:



Slide 7 - Tekstslide

Grammatica; woordsoorten
De groenteboer | geeft | het meisje | een appel.

'geeft' kunnen we gelijk scharen onder de categorie werkwoorden

Maar wat is de woordsoort van andere woorden? De, groenteboer, het, meisje, een, appel?




Slide 8 - Tekstslide

Grammatica; woordsoorten
De groenteboer | geeft | het meisje | een appel.

de, het, een                     lidwoorden
groenteboer, meisje, appel                 zelfstandige naamwoorden






Slide 9 - Tekstslide

Grammatica; woordsoorten
Zelfstandige naamwoorden                mensen, dieren, planten of dingen. Vaak kun je er een lidwoord voorzetten. Van de meeste zelfstandige naamwoorden kun je een meervoud of een verkleinwoord maken.

LET OP: eigennamen zijn ook zelfstandige naamwoorden! Bijvoorbeeld: Heerhugowaard, Efteling, Laura of Japan. 






Slide 10 - Tekstslide

Even oefenen
Je hebt het woord:'gepersonaliseerd' 

Bedenk zoveel mogelijk andere zelfstandige naamwoorden maken van de letters in dat woord!

Ik ben heel benieuwd wie de meeste woorden kan verzinnen in 5 minuten tijd. Naderhand bespreken we opdracht.

timer
5:00

Slide 11 - Tekstslide

gepersonaliseerd

Slide 12 - Tekstslide

Grammatica; woordsoorten
De aardige groenteboer geeft het jonge meisje een lekkere appel.

Aan deze zin zijn woorden toegevoegd. Wat zijn dit voor soort woorden?
  • Bijvoegelijke naamwoorden                 zeggen iets over een zelfstandig naamwoord. 
  • Je voegt dan als het ware eigenschappen of kenmerken van een zelfstandig naamwoord toe. 

Slide 13 - Tekstslide

Samengevat; woordsoorten
lidwoorden : de, het, een 
zelfstandige naamwoorden: mensen, dieren, planten of dingen. Je kan er vaak een lidwoord voor zetten. LET OP: ook eigennamen zijn zelfstandige naamwoorden (Hugo, koolmees, Berlijn en Zuid-Afrika)
bijvoegelijke naamwoorden: zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld: (een schattige hond, een dure laptop, een stoffig huis)
voorzetsels: ...de kooi/het feestje/de kast/de pauze. Een voorzetsel kan je invullen op de puntjes. 

Slide 14 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Wat? Maken 11, 16, 17 en 18. (blz. 119, 122 en 123)
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier tot het einde van de les de tijd voor
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Steek anders je hand omhoog, dan kom ik bij je.
Klaar? Maak opdracht 19 (blz. 123) of ga lezen in je leesboek. 

timer
15:00

Slide 15 - Tekstslide

Lesafsluiting
Vrijdag hebben we weer les. We hebben dan een blokuur.

Het eerste uur gaan we dan bezig met grammatica
Het tweede uur gaan we dan verder met fictiedossier.

Welke drie woordsoorten hebben we deze les geleerd?

Slide 16 - Tekstslide

Uitleg zinsopbouw
Bij sommige werkwoorden moet je maar één basisvraag stellen. Bijvoorbeeld:
De hond slaapt.

Je kan niet vragen: Wat slaapt de hond? Je hoeft bij dit werkwoord maar één basisvraag te stellen. Wie slaapt? 

Bij sommige werkwoorden moet je de wie vraag stellen, maar kun je ook de wat vraag stellen.
Bijvoorbeeld:
Lisa zingt. Wat zingt Lisa? Lisa zingt een lied.
Klaas tekent. Wat tekent Klaas? Klaas tekent een hond. 

Slide 17 - Tekstslide

Samengevat
1. Een werkwoord waar je alleen een wie vraag bij moet stellen (Hij slaapt)
2. Een werkwoord waar je een wie & een wat vraag bij moet stellen. (De tuinman hakt de boom om)
3. Een werkwoord waar je een wie vraag bij moet stellen, maar ook een wat vraag bij kunt stellen. (Linda zingt, Linda zingt een lied) 

Noteer van deze werkwoorden de juiste soort. (maak een keuze uit 1, 2 of 3)
Wassen, zwemmen, opbellen, fietsen, wegsturen. 

Slide 18 - Tekstslide

Pauze

Slide 19 - Tekstslide

Raadgedicht

Raadgedicht
https://raadgedicht.nl/strafschopspecialist/


Slide 20 - Tekstslide

Wat weet je nog?
Waar hebben we het de vorige les over gehad?

Slide 21 - Tekstslide

Opdrachten bespreken
Wat? Opdracht 15 en 16 blz. 69 en 70

- Je kijkt met een andere kleur pen na
- Verbeter je antwoord als deze fout is
- Zet een krul als je het antwoord goed hebt

Slide 22 - Tekstslide

Verhaal maken

Ik heb acht vrijwilligers nodig die voor het bord willen komen, deze leerlingen moeten in een rijtje staan. We gaan vandaag weer een verhaal maken. Deze keer gaan jullie niet omstebeurt een woord zeggen, maar word je aangewezen. Het kan zijn dat je dan een langer deel van een verhaal moet vertellen, wellicht een paar zinnen of slechts een woord.

De klas bepaalt of je af bent. Je bent af als je ehhhhh, het woord ervoor herhaalt of natuurlijk als je vloekt of scheldt in het verhaal. De klas moet dus goed opletten of dit niet gebeurt. 

Daarnaast bepaalt de klas het onderwerp van het verhaal. Het verhaal moet hier dus ook een beetje over blijven gaan (enkele uitwijkingen zijn in principe prima). 

Slide 23 - Tekstslide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 24 - Tekstslide