Economie hoofdstuk 7 3K

1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMBOMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3Studiejaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Economie
Meneer Temmink

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
Wie heeft het voor het zeggen?
Sociale zekerheid
Hoe komt de overheid aan geld?
Wat geeft de overheid uit?

Slide 3 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Quiz om te zien of jullie het hebben begrepen
  • Oefentoets nabespreken
  • We gaan hier snel doorheen! 30 vragen

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les weet je;
  • kennen jullie de begrippen die je ook tijdens de toets moet kennen



Slide 5 - Tekstslide

Je hoeft in Nederland niet om te komen van de honger, want je hebt recht op het ... zodat je in je noodzakelijke levensbehoeften
kunt voorzien.
A
Toeslag
B
Sociaal minimum
C
Uitkering
D
Verzorgingsstaat

Slide 6 - Quizvraag

Nederland is namelijk een ...
A
Toeslag
B
Sociaal zekerheid
C
Uitkering
D
Verzorgingsstaat

Slide 7 - Quizvraag

Nederland is namelijk een verzorgingsstaat met een goede
A
Sociale zekerheid
B
Sociaal minimum
C
Uitkering
D
Verzorgingsstaat

Slide 8 - Quizvraag

Welke bewering is niet juist
A
Solidariteitsbeginsel betekent dat iedereen meebetaalt aan de sociale zekerheid.
B
Sociale premies worden ingehouden op het nettoloon van werknemers.
C
De mensen die een uitkering krijgen, noem je de niet-actieven.
D
Het geld wordt betaald door de actieven

Slide 9 - Quizvraag

Sociale ... worden betaald door belastingen
A
Voorzieningen
B
Verzekeringen

Slide 10 - Quizvraag

Hicham wordt ontslagen
Jan kan door een ongeval niet meer volledig werken
Meneer Alloui is 67 jaar geworden en stopt met werken
WIA
AOW
WW

Slide 11 - Sleepvraag

Als meer mensen uit de bijstand een baan vinden, is de overheid meer / minder geld kwijt aan uitkeringen. Daardoor kunnen de premies en belastingen die werknemers betalen omhoog / omlaag
A
Meer / omhoog
B
Meer / omlaag
C
Minder / omhoog
D
Minder / omlaag

Slide 12 - Quizvraag

Wie betalen de BTW uiteindelijk?
A
Bedrijven
B
Consumenten
C
Overheid
D
Scholen

Slide 13 - Quizvraag

Hoe heet de belasting die Swapfiets B.V. inhoudt op het salaris van de werknemer?
A
Vennootschapsbelasting
B
BTW
C
Winstbelasting
D
Loonbelasting

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn geen inkomsten van de gemeente
A
Rioolrechten
B
Afvalstofheffing
C
Inkomsten van het Rijk
D
Winstbelasting

Slide 15 - Quizvraag

Welke niet-belastingontvangsten zie je hier
A
Boete
B
Paspoort
C
Winst van staatsbedrijven
D
Verdiensten uit aardgas

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een indirecte belasting?
A
Loonbelasting
B
Winstbelasting
C
BTW
D
Vennootschapsbelasting

Slide 17 - Quizvraag

Waarin legt de regering uit waarom ze bepaalde keuzes hebben gemaakt
A
Miljoenennota
B
Rijksbegroting
C
Troonrede
D
Prinsjesdag

Slide 18 - Quizvraag

Welke zin komt uit de miljoenennota
A
De overheid geeft komend jaar € 82,2 miljard uit aan zorg
B
De overheid rekent komend jaar op € 305,5 miljard aan inkomsten
C
De overheid trekt meer geld uit om het lerarentekort op te lossen
D
De overheid verwacht komend jaar 10 miljard begrotingstekort te hebben

Slide 19 - Quizvraag

Mensen hebben meer inkomen en kunnen meer uitgeven.
Burgers betalen meer loonbelasting en btw.
Er is meer werk.
1
2
3

Slide 20 - Sleepvraag

In welk jaar gaf de overheid evenveel uit als er in kwam?
A
2013
B
2015
C
2016
D
2020

Slide 21 - Quizvraag

Welk jaar maakte de overheid het eerst winst?
A
2013
B
2016
C
2017
D
2019

Slide 22 - Quizvraag

Welke bewering is niet juist
A
Bij een begrotingsoverschot moet de overheid geld lenen
B
Een staatsschuld ontstaat door bij begrotingstekorten geld te lenen
C
Over de staatsschuld moet de overheid rente betalen
D
De staatsschuld kan toenemen door obligaties

Slide 23 - Quizvraag

Nog 2 rekenvragen
Per goed beantwoorde vraag 3 punten

Slide 24 - Tekstslide

Wat was de gemiddelde schuld per Nederlander in 2021?
 Reken met 17.500.000 Nederlanders

Slide 25 - Tekstslide

In een bepaald jaar ontvangt de overheid in totaal € 195 miljard
aan belastinginkomsten. Daarvan is € 60,5 miljard btw.
Bereken hoeveel de btw is in procenten van de totale belastinginkomsten.

Slide 26 - Tekstslide

Einde!

Slide 27 - Tekstslide

De werkloosheid in Zuid-Holland is hoger dan het landelijk gemiddelde
A
Regionale werkloosheid
B
Seizoenswerkloosheid
C
Frictiewerkloosheid
D
Structurele werkloosheid

Slide 28 - Quizvraag

Docent die in de zomer ontslagen wordt en in september weer werk vindt?
A
Regionale werkloosheid
B
Seizoenswerkloosheid
C
Frictiewerkloosheid
D
Structurele werkloosheid

Slide 29 - Quizvraag

Cindy heeft haar mbo-diploma gehaald en zoekt een baan
A
Regionale werkloosheid
B
Seizoenswerkloosheid
C
Frictiewerkloosheid
D
Structurele werkloosheid

Slide 30 - Quizvraag

Vanaf 1960 stapte Nederland van steenkool over
op het gebruik van aardgas. De steenkoolmijnen in Limburg werden gesloten.
Waarom veroorzaakte mijnsluiting structurele werkloosheid
A
Er kwamen veel nieuwe werkenden bij in Groningen (aardgas)
B
Dit was alleen regionale werkloosheid
C
Het ging toen slechter met de economie
D
Een hele bedrijfstak verdween

Slide 31 - Quizvraag

Welk woord is het ezelsbruggetje voor de productiefactoren?
A
BOOT
B
TAFEL
C
KANO
D
SMART

Slide 32 - Quizvraag

Loon, pacht, rente, huur en winst =
A
Ondernemerschap
B
Productiefactoren
C
Toegevoegde waarde
D
Bedrijfskolom

Slide 33 - Quizvraag

Toegevoegde waarde is ook wel
A
Omzet
B
Winst
C
De verkoopprijs
D
Het verschil tussen inkoop en verkoop

Slide 34 - Quizvraag

Primaire sector
Secundaire sector
Tertiaire sector
Politieagent
Quartaire sector
Winkelier
Bakker
Veehouder

Slide 35 - Sleepvraag

Docent die in de zomer ontslagen wordt en in september weer werk vindt?
A
Regionale werkloosheid
B
Seizoenswerkloosheid
C
Frictiewerkloosheid
D
Structurele werkloosheid

Slide 36 - Quizvraag

Welk nadeel heeft arbeidsverdeling?
A
Je werk kan saai worden
B
Je moet harder werken
C
Je moet veel nieuwe dingen leren
D
Je nettoloon is lager

Slide 37 - Quizvraag

Het aanbod van producten komt van consumenten / producenten
A
Consumenten
B
Producenten

Slide 38 - Quizvraag

Er vier winkels die computerspellen verkopen. Hun totale omzet is in een jaar € 410.000. Een van deze winkels is GameGate. Deze winkel heeft een jaaromzet van € 147.600.
Hoeveel procent is het marktaandeel per winkel als ze alle vier evenveel verkopen?
A
1%
B
4%
C
25%
D
147.600 : 410.000 x 100 = 36%

Slide 39 - Quizvraag

Lars verkoopt in een jaar 420 e-bikes voor € 2.350 per stuk.
Hoeveel is zijn omzet?
A
2.350
B
987.000
C
2.340.950
D
812.000

Slide 40 - Quizvraag

De inkoopwaarde van de fietsen was in totaal € 742.000. Bereken de brutowinst.
A
987.000
B
742.000
C
245.000
D
25%

Slide 41 - Quizvraag

Lars had in dat jaar € 276.300 aan bedrijfskosten.
Bereken het nettoresultaat. Omcirkel of het nettowinst of nettoverlies was.
A
276.300
B
245.000
C
31.300
D
-31.300

Slide 42 - Quizvraag

Einde
Huiswerk nakijken!

Maken van de rekenopdrachten van het boek!

Slide 43 - Tekstslide