Commercieel H4 | Hoe bepaal je de prijs van artikelen?

H4 Hoe bepaal je de prijs van artikelen?
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H4 Hoe bepaal je de prijs van artikelen?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat ga je leren?
  • Hoe de bruto-verkoopprijs opgebouwd is
  • De bruto-verkoopprijs te berekenen
  • De netto-verkoopprijs te berekenen
  • De btw te berekenen
  • De bruto-winst te berekenen
  • De netto-winst te berekenen
  • De winst te berekenen
  • Hoe prijzen tot stand komen
  • Verschillende soorten prijzen te benoemen en herkennen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H4.1 Bruto-verkoopprijs

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bruto-verkoopprijs
Bruto-verkoopprijs
Netto-verkoopprijs
btw

Er zijn 2 manieren om de 3 bedragen uit te rekenen:
  1. Vanuit de netto-verkoopprijs (bruto-verkoopprijs - btw)
  2. Vanuit de bruto-verkoopprijs (= netto-verkoopprijs + btw)

Slide 4 - Tekstslide

In de bruto-verkoopprijs zit een gedeelte btw (belasting toegevoegde waarde). 
BTW =
  • 0% = goederen van Nederland naar het buitenland
  • 9% = goederen en diensten
  • 21% = dienstverlening en duurzame producten
Bruto-verkoopprijs
Netto-verkoopprijs            100%                        100%
Btw                                 +              9%+        of         21% +
Bruto-verkoopprijs             109%                        121%


Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld...
De netto-verkoopprijs van een paar Adidas sneakers is €100. Je berekent het btw bedrag en de bruto-verkoopprijs.
1. Btw bedrag berekenen
  • €100/100 = €1 (=1%)
  • €1 x 21 = €21 (121%)
2. Bruto-verkoopprijs berekenen
  • bruto-verkoopprijs = 100 + 21 = €121
3. Bruto verkoopprijs in één keer
  • 100/100 x 121 = €121

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H4.2 Netto-verkoopprijs

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Netto-verkoopprijs

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bruto-omzet
= Alle inkomsten van een bedrijf samen.

Pijler heeft vandaag veel artikelen op de broodafdeling verkocht:

20 bruine broden , 20 witte broden , 30 volkoren broden , 10 spelt broden , 16 x 4 witte bolletjes, 25 pistoletjes , 13 croissantjes , enz… 

De totale afzet vandaag was 250 stuk.. Dit leverde een bruto-omzet op van € 927,50. Alle klanten van de broodafdeling samen hebben dus € 927,50 aan Pijler betaald.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Netto-omzet
= De hele opbrengst (zonder btw) van de verkoop van deze artikelen.
netto-omzet = afzet x netto-verkoopprijs


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bruto-winst
= Om de bruto-winst te berekenen, trek je hiervan de inkoopwaarde van de afzet af.
bruto-winst = netto-omzet – inkoopwaarde van de afzet
inkoopwaarde van de afzet = afzet x inkoopprijs







De verkochte artikelen hadden een gemiddelde inkoopprijs van € 2,55. 
De bruto-winst was dus 927,50,- 637,50 = € 290,00.


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Netto-winst
m de netto-winst te berekenen, moet je nog alle (bedrijfs)kosten van de bruto-winst aftrekken.

netto-winst = bruto-winst – kosten
Voorbeeld...
Pijler heeft op de broodafdeling vandaag kosten gehad van € 241,34 voor een medewerker, het magazijn, elektriciteit voor de oven, enzovoort.

De netto-winst op de broodafdeling was dus 290,00 – 241, 34 = € 48,66

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontwikkelkosten
De prijs van een artikel hangt af van de prijs die de fabrikant ervoor rekent. Nieuwe artikelen zijn vaak erg duur omdat de fabrikant de hoge ontwikkelkosten snel wil terugverdienen.
Een fabrikant moet zich houden aan de Prijzenwet. Hij kan voor zijn product niet zomaar een prijs rekenen.

Een prijs wordt gevormd door 3 partijen: de fabrikant, de winkelier en de klant. Bij het bepalen van de prijs voor een artikel spelen deze 3 partijen een rol.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Invloed van de fabrikant
Soms worden prijzen opgelegd van buitenaf. 

Voorbeelden hiervan zijn:
  • verticale prijsbinding, waarbij de prijs door de fabrikant is vastgesteld
  • adviesprijs, die door de fabrikant wordt geadviseerd
  • bodemprijs, waaronder het artikel niet mag worden verkocht.

Slide 15 - Tekstslide

Verticale prijsbinding is mogelijk voor boeken
Verticale prijsbinding
Bij verticale prijsbinding dwingt de fabrikant de winkelier om een bepaald artikel voor een bepaalde prijs te verkopen. De winkelier moet bijvoorbeeld een bepaald boek altijd voor de prijs van € 19,95 verkopen. Hij mag het niet voor een lagere prijs aanbieden. Het boek wordt dus in elke winkel voor dezelfde prijs verkocht.
 
In Nederland is verticale prijsbinding verboden voor alle artikelen, behalve voor Nederlandstalige boeken.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adviesprijs
Voor een winkelier die een nieuw artikel gaat verkopen, is het soms moeilijk om de consumentenprijs vast te stellen. Daarom geeft de fabrikant vaak een adviesprijs. Dat wil zeggen dat de fabrikant de winkelier adviseert om het artikel voor dat bedrag te verkopen. De winkelier hoeft zich niet aan die adviesprijs te houden.

Voorbeeld...
Canon adviseert voor een camera uit de EOS-serie een prijs van € 2.499,00, maar in Nederland is deze camera al vanaf € 1.795,00 te koop. Er is ook een winkel die voor deze camera een prijs van € 2.665,99 vraagt.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bodemprijs
Soms bepaalt de fabrikant een bodemprijs voor een artikel. Dat betekent dat de winkelier het artikel niet onder die prijs mag verkopen. Een bodemprijs is dus de minimale prijs die de winkelier voor een bepaald artikel moet vragen.

Voorbeeld...
Mark heeft een kledingzaak. Omdat de zaak gaat verhuizen, prijst Mark de kleding die hij over heeft, af. Hij heeft nog een partij blouses over. Normaal kosten ze € 139,95. Mark prijst ze af naar € 79,95. Hij zou de blouses nog wel goedkoper willen aanbieden, maar dat mag niet van de fabrikant. Die heeft namelijk de bodemprijs vastgesteld op € 79,95.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Invloed van de winkel
Klanten zijn gevoelig voor aanpassingen van prijzen. Als een prijs lager wordt, dan koopt een klant het artikel sneller. Of hij koopt er meer van. En als een artikel duurder wordt, dan koopt een klant het artikel niet meer. Of hij koopt er minder van. Dit noem je de prijsgevoeligheid van de klant.


Prijzen moeten passen bij het artikel en de winkel. Voorbeelden hiervan zijn:
  • prijsrange 
  • price lining
  • prijsimago
  • psychologische prijs.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prijsrange
De prijsrange is het verschil tussen de laagste en de hoogste prijsklasse waarin een artikel te koop is. Zo zijn er broeken te koop vanaf € 14,95 tot wel € 400,00. Dat is een prijsrange van € 385,05.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Price lining
Een klant kijkt naar de prijs van een artikel om te bepalen wat de kwaliteit van het artikel is. Duurdere artikelen hebben een betere kwaliteit dan goedkopere artikelen. Artikelen worden daarom in verschillende prijsklassen ingedeeld. Dit noem je price lining. Hoe hoger de prijsklasse, hoe beter de kwaliteit.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prijsimago
Imago = Dat is het beeld dat je van iets of iemand hebt.

Een winkelier kiest voor een bepaald prijsimago van zijn winkel. Hij kan ervoor kiezen om alleen dure merkartikelen te verkopen. Daarmee trekt hij klanten die kwaliteit of het dragen van merken heel belangrijk vinden. En die het niet erg vinden om veel te betalen. De winkelier moet bij de inrichting van zijn zaak wel rekening met deze klanten houden. Zijn winkel moet er ‘duur’ uitzien. Ook moet hij een goede service bieden en veel aandacht voor de klant hebben. Deze winkelier geeft door middel van zijn prijzen de klanten een gevoel van status.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Psychologische prijs
Vaak probeert een winkelier de prijs van een bepaald artikel lager te laten lijken dan hij in werkelijkheid is. Zo’n lager lijkende prijs noem je een psychologische prijs. Om een artikel goedkoper en dus aantrekkelijker te laten lijken, gebruikt de winkelier een trucje. 

Voorbeeld: € 0,99 lijkt goedkoper dan € 1,00

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Invloed van de klant
Een klant heeft vaak een maximumbedrag in zijn hoofd dat hij bereid is voor een bepaald artikel te betalen. Dat noem je de prijsdrempel.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies