5.4 Gedrag leren


5.4 Gedrag leren   

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

Onderdelen in deze les


5.4 Gedrag leren   

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag

-Uitleg 5.4 Gedrag leren

-Maken opdrachten


Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen 5.4
Je leert wat aangeboren en aangeleerd gedrag is
Je leert de 6 manieren van leren
Je leert hoe dieren getraind worden
Je leert wat waarden, normen en rolpatronen zijn

blz. 127

Slide 3 - Tekstslide

Aangeboren gedrag
-Reflexen: een lichamelijke reactie op een
sleutelprikkel
Bijvoorbeeld slikreflex en grijpreflex bij baby's

-Erfelijk gedrag: bepaald gedrag dat ontstaat na een sleutelprikkel
Bijvoorbeeld bijen die naar bloemen gaan om nectar te zoeken

Slide 4 - Tekstslide

Leerprocessen
1. Inprenten
2. Gewennen
3. Trial and error
4. Imiteren
5. Inzichtelijk leren
6. Conditioneren,    vb: Beloning en straf

Slide 5 - Tekstslide

1. Inprenten
Iets kan alleen worden geleerd in een bepaalde, korte levensperiode (de gevoelige periode), bijvoorbeeld wie is mijn moeder

Slide 6 - Tekstslide

2. Gewennen

Niet meer reageren op prikkels wanneer deze geen zinvolle informatie meer bevatten

Bijvoorbeeld paarden die moeten leren om niet meer te reageren op knallen

Slide 7 - Tekstslide

3. Trial and error
Leren door uit te proberen

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Het schaap denkt dat hij een hond is. Door welke vorm van leren komt dat?
A
Aangeboren gedrag
B
Inprenten
C
Gewennen
D
Trial and error

Slide 10 - Quizvraag

4. Imiteren
Leren door het gedrag van soortgenoten na te doen.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

5. Inzicht

In een onbekende situatie wordt de oplossing van een probleem gevonden door verschillende vroeger opgedane ervaringen te combineren.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

6. Conditioneren
Een verband leggen tussen tussen het gedrag en het gevolg daarvan.
Bijvoorbeeld dat je gaat staan en het lokaal verlaat als de bel gaat.

Slide 15 - Tekstslide

6. Conditioneren - beloning en straf
Dieren kan je trainen door beloning en straf.
Als de dolfijn een kunstje doet, krijgt hij een vis
Als een hond gaat zitten, krijgt hij een koekje
Als het dier het kunstje niet doet, krijgt het geen beloning, dat is eigenlijk een straf

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Door welke vorm van leren ontstaat dit gedrag?
A
Inzicht
B
Inprenten
C
Conditioneren
D
Gewennen

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Video

Welke vorm van leren heeft NIET geleid tot het gedrag in het vorige filmpje?
A
Inzicht
B
Oefenen
C
Trial and error
D
Imitatie

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Video

We zien hier een vorm van conditioneren. Daarbij leg je een verband tussen gedrag en het gevolg. Welke soort van beloning hoort bij dit gedrag?

Slide 22 - Open vraag

Samengevat 5.4
-Gedrag is op te delen in aangeboren gedrag en aangeleerd gedrag.
-Onder aangeboren gedrag verstaan we reflexen en erfelijk gedrag
-Bij leren verfijn je het aangeboren gedrag en verkrijg je nieuw gedrag
-Je kent de verschillende manieren van leren. (blz 153 en 154). Je moet ze kunnen benoemen en herkennen in voorbeelden. 
-Bij het trainen van dieren wordt gebruik gemaakt van conditioneren

Slide 23 - Tekstslide

Nu en huiswerk
Maak van 5.4 opdrachten: 4, 6, 9, 12, 14, 16, 17, 22 en 23


Slide 24 - Tekstslide

Hierna staan twee beweringen over de verschillen tussen gedrag van mensen en het gedrag van dieren.
1. Bij dieren wordt het gedrag sterker bepaald door leerprocessen dan bij mensen.
2. Mensen kunnen, in tegenstelling tot dieren, hun gedrag beoordelen aan de hand van normen en waarden.
Welke van deze beweringen is (zijn) juist?

A
Alleen bewering 1
B
Alleen bewering 2
C
De beweringen 1 en 2
D
Geen van beide

Slide 25 - Quizvraag

Een koekoek legt haar eieren in een nest van een andere soort. Dit is dezelfde soort als waarin ze zelf zijn grootgebracht.
A
Gewenning
B
Inprenting
C
Conditionering
D
Imitatie

Slide 26 - Quizvraag

Leerdoelen 5.5
- Je kunt voorbeelden geven van doeleinden om dieren te houden. 
- Je kunt aangeven van welke factoren het afhangt hoe mensen met dieren omgaan. 
- Je kunt uitleggen waarom je bij de verzorging van (landbouw)huisdieren rekening moet houden met hun natuurlijk gedrag. 

Slide 27 - Tekstslide

Waarom houden mensen dieren?

Slide 28 - Open vraag

Waarom houden mensen dieren?
Gezelschapsdieren
Voor hobby of wedstrijden
Productiedieren
Proefdieren
Werkdieren
Dieren in dierentuinen - om van te leren
Circusdieren

Slide 29 - Tekstslide

Gezelschapsdieren
Voor de gezelligheid
Om te knuffelen

katten, honden,
vogels, knaagdieren,
konijnen

Slide 30 - Tekstslide

Hobbydieren
Dieren worden gebruikt voor wedstrijden of als hobby.
Bijvoorbeeld wedstrijden met postduiven of kattenshows.

Slide 31 - Tekstslide

Productiedieren
Voor productie van:
melk, vlees, eieren

In Nederland wonen 17 miljoen mensen maar ook 450 miljoen productiedieren

Slide 32 - Tekstslide

Proefdieren
Om medicijnen maar ook bijvoorbeeld voeding te testen worden proefdieren gebruikt.

In Nederland mag niet getest worden op dieren voor cosmetica.

Slide 33 - Tekstslide

Werkdieren




Met deze dieren wordt werk verricht. 
Pakezels, speurhonden, waakhonden, showdieren (voor toeristen), trekpaarden

Slide 34 - Tekstslide

Dierentuin / circus
Deze dieren zijn voor het vermaak. 
Ze leven in gevangenschap en doen in sommige gevallen onnatuurlijke kunsten

Slide 35 - Tekstslide

Waarom gaan we verschillend om met dieren?

Slide 36 - Open vraag

Waarom gaan we verschillend met dieren om?
1. Normen en waarden
In het ene land eten mensen honden, terwijl in het andere land mensen honden als huisdier houden.
2. Het soort dier en de aaibaarheidsfactor
Hoe hoger de aaibaarheidsfactor hoe belangrijker mensen het vinden dat je goed omgaat met een dier. Dus mensen hebben vaak meer moeite met apen als proefdieren dan kikkers.
3. Waarvoor wordt het dier gehouden?
Kippen op een boerderij worden anders behandeld dan kippen bij iemand in de achtertuin of de kinderboerderij.
Tegenwoordig wordt wel geprobeerd om dieren zo natuurlijk mogelijk te houden.

Slide 37 - Tekstslide

Nu en huiswerk
Maak van 5.4 opdrachten: 4, 6, 9, 12, 14, 16, 17, 22 en 23

Maak van 5.5 opdrachten: 1 t/m 11

Slide 38 - Tekstslide