H2N + A2X + A2W + 2YZ Week 23

Auf deinem Tisch liegt...
Op jouw tafel ligt...
- das Buch (zu)
- ein Kugelschreiber (pen)
- das Chromebook (zu)
Planung
Ziele
Check
Grammatik 
- wiederholen
- erklären
- üben 
Je weet hoe lidwoorden veranderen als ze in de vierde naamval staan. 
Je weet welke woorden tot de der-groep behoren en hoe deze woorden veranderen als ze in de vierde naamval staan. 
Je kunt de eerste en vierde naamval bij de der-groep toepassen. 
Woche 23
- Buch (zu)
- Chromebook 
- Kugelschreiber (pen)
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Auf deinem Tisch liegt...
Op jouw tafel ligt...
- das Buch (zu)
- ein Kugelschreiber (pen)
- das Chromebook (zu)
Planung
Ziele
Check
Grammatik 
- wiederholen
- erklären
- üben 
Je weet hoe lidwoorden veranderen als ze in de vierde naamval staan. 
Je weet welke woorden tot de der-groep behoren en hoe deze woorden veranderen als ze in de vierde naamval staan. 
Je kunt de eerste en vierde naamval bij de der-groep toepassen. 
Woche 23
- Buch (zu)
- Chromebook 
- Kugelschreiber (pen)

Slide 1 - Tekstslide

Was wisst ihr über ´Naamvallen´?
Beantworte die Frage auf Niederländisch

Slide 2 - Woordweb

Grammatik wiederholen
Naamvallen = zinsdelen
1e naamval = onderwerp
4e naamval = lijdend voorwerp

Persoonlijk voornaamwoorden veranderen 
als ze in een andere naamval staan. 

De persoonlijk voornaamwoorden van de 4e naamval 
gebruik je ook na de voorzetsels: 
durch, für, ohne, um, gegen, bis



1e naamval
4e naamval 
ich
mich
du
dich
er
ihn
sie
sie
es
es
wir
uns
ihr
euch
sie (mv)
sie (mv)
Sie
Sie

Slide 3 - Tekstslide

Grammatik erklären
Lidwoorden veranderen ook als deze in een andere naamval staan. 
Der Mann hat das Kind gerettet.
Das Kind hat den Mann gerettet.


De lidwoorden van de 4e naamval
gebruik je ook na de voorzetsels:
durch, für, ohne, um, gegen, bis



M
V
O
MV
1e naamval

der
die
das
die
4e naamval
den
die
das
die

Slide 4 - Tekstslide

Grammatik erklären
Het lidwoord der verandert in de vierde naamval dus naar den. 
Woorden die dezelfde behandeling krijgen als der zijn onderdeel van de der-groep. 


Der-groep
der, die, das, den...
de / het
dies-
deze/ dit
all-
alle(s) / iedereen
jed-
elk(e) / iedere
solch-
zulke
welch-
welk(e)
M
V
O
MV
1e naamval

der
+er
die
+e
das
+es
die
+e
4e naamval
den
+en
die
+e
das
+es
die

Slide 5 - Tekstslide

Grammatik üben
Was: Aufgabe 8, Seite 53 im Buch
Wer: zusammen
Wie: Schreib mit im Buch
Hilfe: Blaue Grammatik Seite 52/53





Slide 6 - Tekstslide

Grammatik üben
Was: Kapitel 7 - C - Instapoefening & Aufgabe 9
Wer: allein
Wie: erste 5 Minuten still
Hilfe: Blaue Grammatik Seite 52/53
Früher Fertig: Classroom: Bist du fertig?
Zeit: 




timer
10:00

Slide 7 - Tekstslide

Auf deinem Tisch liegt...
Op jouw tafel ligt...
- das Buch (zu)
- ein Kugelschreiber (pen)
- das Chromebook (zu)
Haben wir die Ziele erreicht?
Planung
Ziele
Check
Grammatik 
- wiederholen
- erklären
- üben 
Je weet hoe lidwoorden veranderen als ze in de vierde naamval staan. 
Je weet welke woorden tot de der-groep behoren en hoe deze woorden veranderen als ze in de vierde naamval staan. 
Je kunt de eerste en vierde naamval bij de der-groep toepassen. 

Slide 8 - Tekstslide

Welke uitspraak is waar?
A
Het mannelijke lidwoord der verandert in die in de vierde naamval.
B
Het vrouwelijke lidwoord die verandert in den in de vierde naamval.
C
Het mannelijke lidwoord der verandert in den in de vierde naamval.
D
Het onzijdige lidwoord das verandert in die in de vierde naamval.

Slide 9 - Quizvraag

Welche Wörter gehören zur der-Gruppe?
Beantworte die Frage auf Deutsch und Niederländisch.

Slide 10 - Woordweb

_____ Mann (m) kauft neue Schuhe.
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 11 - Quizvraag

Ich habe _____ Lehrerin(v) gesehen.
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 12 - Quizvraag

Ich habe _____ Lehrer (m) gesehen.
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 13 - Quizvraag

_______ Bücher (mv) brauchen wir?
A
Welcher
B
Welche
C
Welches
D
Welchen

Slide 14 - Quizvraag

Wir brauchen ______ Buch (o).
A
dieser
B
diese
C
dieses
D
diesen

Slide 15 - Quizvraag

Ich habe _______ Wettkampf(m) gesehen.
A
jeder
B
jede
C
jedes
D
jeden

Slide 16 - Quizvraag

Auf deinem Tisch liegt...
Op jouw tafel ligt...
- das Buch (zu)
- ein Kugelschreiber (pen)
- das Chromebook (zu)
Planung
Ziele
Check
Lesefertigkeit üben 
Je kunt globaal omschrijven waar een alinea van een langere tekst over gaat. 
Je kunt een alinea intensief lezen, zodat je het antwoord op een gedetailleerde vraag kunt geven. 
Woche 23
- Buch (zu)
- Chromebook 
- Kugelschreiber (pen)

Slide 17 - Tekstslide

Lesefertigkeit üben
Was: Frage zum Absatz beantworten
Wer: zusammen






Absatz 1
Was geht aus dem 1. Absatz hervor?
A Auch außerhalb der erlaubten Zeiten wird Feuerwerk angeboten.
B Der Kauf von Feuerwerk bringt viele in Geldnot.
C Man rechnet mit einem Rückgang im Verkauf von Feuerwerk.
D Viele Berliner wünschen sich ein Feuerwerksverbot.
Absatz 2
Geef van elk van de volgende beweringen aan of deze wel of niet
overeenkomt met alinea 2.
1 Onder strenge voorwaarden is het toegestaan om vuurwerk vanuit een kraampje te verkopen.
2 De verkoop van vuurwerk mag op zijn vroegst twee weken voor
oudejaarsdag van start gaan.
3 Er geldt een limiet voor de hoeveelheid vuurwerk in een magazijn.
4 Brandblusmiddelen worden bij een vuurwerkopslag aangeraden, maar zijn niet verplicht.
Absatz 3
Welche Frage wird im 3. Absatz beantwortet?
A Sind die Altersgrenzen für den Kauf von Feuerwerk international
festgelegt?
B Was darf verkauft werden?
C Was ist so gefährlich an Böllern?
D Wer kontrolliert, ob der offizielle Verkaufszeitraum eingehalten wird? 
Absatz 4
“Wer vorher … Schulte bestätigt.” (alinea 4)
Om welke twee redenen kan de politie volgens deze alinea niet altijd
optreden bij vuurwerkovertredingen?
Beantwoord deze vraag in het Nederlands
Absatz 5
In een krantenbericht staat:
„In der Silvesternacht wurde ein Auto von Partyfreunden zur Tanzfläche
ausgewählt. Sie konnten nicht ermittelt werden.”
Welke verzekering kan volgens alinea 5 in zo’n geval de schade dekken?
A een „Hausratversicherung”
B een „private Haftpflichtversicherung”
C een „Teilkasko-Versicherung”
D een „Vollkasko-Versicherung”

Slide 18 - Tekstslide

Nur sonntags habe ich frei
Kaja, 12, ist Turnerin und hat ein großes Ziel:
Sie will bei den ‚Olympischen Spielen‘
antreten. Dafür trainiert sie sehr viel.
Worum geht es um Text?

Slide 19 - Woordweb

Falsche Freunde
1. Voeg de ´Falsche Freunde´ toe aan jouw eigen document. 
2. Zoek de ´Falsche Freunde´ in de tekst en markeer en vertaal ze. 
3. Klaar: Zoek signaalwoorden in de tekst en vertaal en markeer ze met een andere kleur. 

 
schon = al
versucht = probeert / geprobeerd
wie = hoe / (zo)als
klappen = lukken
klappt = lukt
klar = duidelijk 
leider = helaas
abgeschneidet = van af brengen
Tekst 4
https://www2.cito.nl/vo/ex2017/KB-0063-a-17-1-b-spr.pdf

Slide 20 - Tekstslide

Lesefertigkeit üben
Was: Text lesen und Fragen beantworten
Wer: zu Zweit (flüsterend)
Hilfe: uitmuntend.de / Signalwörter WRTS / Falsche Freunde
Fertig: zusammen besprechen
Früher Fertig: Classroom: Bist du fertig?
Zeit: 




timer
20:00
Tekst 4
https://www2.cito.nl/vo/ex2017/KB-0063-a-17-1-b-spr.pdf
Vraag 1
Wat wordt duidelijk in alinea 1?
A. Kaja heeft buitenshuis geen goede trainingsmogelijkheden. 
B. Hond Lotte stoort Kaja vaak bij haar turntraining. 
C. Kaja & Mirja worden binnenkort concurrenten. 
D. Turnen speelt een grote rol bij Kaja thuis. 
Vraag 2
“… und deshalb ziemlich dehnbar.” (eerste zin van alinea 1)
Welke zin in dezelfde alinea geeft hiervan een voorbeeld?
Schrijf de eerste twee woorden van die zin in het Duits over. 
Vraag 3
Wat vertelt Kaja over haar Balletles? (alinea 2)
A. Ballet is goed voor de uitvoering van haar turnoefeningen. 
B. Ballet is leuk om te doen, net als turnen. 
C. Balletoefeningen zijn naast de apparaten een leuke afwisseling. 
D. Bij ballet wordt conditie en concentratie getraind. 

Vraag 4
„Sonntags habe ich frei.” (Alinea 2)
Wat bedoelt Kaja hiermee?
A. Dan doet ze niets aan turnen. 
B. Dan gaat ze niet naar school. 
C. Dan doet ze alleen leuke dingen. 
D. Dan staat er niets op haar programma. 
Vraag 5
Wat kun je opmaken uit alinea 3?
A. Kaja geeft niet snel op. 
B. Kaja heeft vaak ruzie met haar klasgenoten.
C. Kaja motiveert andere meisjes om te bewegen. 
D. Kaja kent geen gevaar. 
Vraag 6
Geef van elke bewering aan of deze wel of niet overeenkomt met de
inhoud van alinea 4.
1 Kaja vindt het weleens jammer dat ze moet turnen.
2 Kaja heeft het erg naar haar zin in haar trainingsgroep.
3 Emilia turnt al net zo lang als Kaja.
4 Tijdens wedstrijden heeft Kaja vooral contact met haar trainer. 

Slide 21 - Tekstslide

Welche Falsche Freunde kennt ihr jetzt?
Beantworte die Frage auf Deutsch und Niederländisch

Slide 22 - Woordweb

Welche Signalwörter kennt ihr jetzt?
Beantworte die Frage auf Deutsch und Niederländisch

Slide 23 - Woordweb