Les 18 Spelling - 19 januari 2024 4e uur

Les 18 Spelling - 19 januari 2024 4e uur
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Les 18 Spelling - 19 januari 2024 4e uur

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Herhalingsles Spelling paragraaf 1 t/m 12 
Huiswerk: leren spelling paragraaf 1 t/m 11 en TRAINEN via online methode of De Brug Overstappen Spelling

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Hoe noemen we het gebruiken van leestekens ook wel?

Slide 4 - Open vraag

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 5 - Open vraag

Wanneer gebruik je een hoofdletter bij namen?

Slide 6 - Open vraag

Wat is juist?
A
Frankrijk
B
frankrijk

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 8 - Open vraag

Wat is in deze zin het bn?
'de rode auto'

Slide 9 - Open vraag

Wat is in deze zin het bijvoeglijk naamwoord?
'De auto is rood.'

Slide 10 - Open vraag

Vul het bn in.
de (blond) jongen

Slide 11 - Open vraag

Wat zijn de twee hoofdvormen om meervouden te maken?

Slide 12 - Open vraag

Wat is het meervoud van fiets?

Slide 13 - Open vraag

Bij welke soort woorden veranderen de s en de f niet in een z en een v?

Slide 14 - Open vraag

Wat is het meervoud van asperge?

Slide 15 - Open vraag

Wat is juist?
A
aardappels
B
aardappelen
C
Ze zijn allebei goed.

Slide 16 - Quizvraag

Wat zijn verkleinwoorden?

Slide 17 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van 'de bank'?

Slide 18 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van 'de auto'?

Slide 19 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van 'de baby'?

Slide 20 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van 'de taxi'?

Slide 21 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van 'tv'?

Slide 22 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van 'de ketting'?

Slide 23 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van 'de machine'?

Slide 24 - Open vraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
De jij-vorm en de hij/zij/het-vorm van een werkwoord in de tegenwoordige tijd schrijf je als het stam van het werkwoord + de letter t, dus de stam+t.

Slide 25 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd van zwakke werkwoorden

-te of -de achter de stam en het voltooid deelwoord eindigt op -t of -d.

Slide 26 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd van sterke werkwoorden
Bij sterke werkwoorden verandert de klinker in de verleden tijd en eindigt het voltooid deelwoord op -en.

Slide 27 - Tekstslide

Voltooid en onvoltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord
voltooid deelwoord

Slide 28 - Tekstslide

Werkwoordstijden - voorbeeld
Onvoltooid verleden tijd (ovt) - ik schreef, ik las
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) - ik heb geschreven, ik heb gelezen
Voltooid verleden tijd (vvt) - ik had geschreven, ik had gelezen
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) - ik zal schrijven, ik zal lezen

Slide 29 - Tekstslide

Huiswerk voor toetsweek
Leer spelling paragraaf 1 t/m 11 uit je boek
TRAINEN (via online methode) of De Brug Overstappen Spelling

Slide 30 - Tekstslide