Werkwoordvormen regelmatige werkwoorden (tegenwoordige tijd / das Präsens)
1. Begin met het bepalen van de stam. Hoe doe je dat?
2. Bepaal welke om welke werkwoordvorm het gaat (dwz. persoonlijk voornaamwoord of zelfstandig naamwoord).
3. Kies de juiste uitgang.
4. TIP: Kijk naar pers. voornaamwoorden in de zin (ich, er, sie).