eHV2b: K4 NK: Grammatik regelmatige werkwoorden
1 / 48
Lesduur is: 60 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Adventskalender:
wat weet je ervan?
heb je er eentje, zo ja welke?
wat weet je ervan?
heb je er eentje, zo ja welke?
Slide 3 - Woordweb
Slide 4 - Video
Slide 5 - Tekstslide
De adventskalender is bedacht om af te tellen naar Kerst. Maar voordat deze op de markt kwam, hadden ze andere methodes om dit te doen. Hoe telden ze vroeger NIET af naar kerst?
A
Er stonden streepjes op de kaars en brandden elke dag tot het volgende streepje.
B
Ze brandden elke dag een kaarsje en met kerst hadden ze 24 kaarsjes gebrand.
C
Ze legden elke dag een strootje in de wieg van baby Jezus zodat hij op kerst een vol wiegje had.
D
Ze schreven streepjes op de deurpost met een krijtje en elke dag moest je er eentje wegvegen.
Slide 6 - Quizvraag
Wat was het probleem rond de genoemde manieren van aftellen naar kerst - meerdere antwoorden goed
A
Je moest wel kunnen tellen.
B
Op een gegeven moment werd het saai en maakte het niet meer uit hoe lang het duurde voordat het kerst was.
C
Het kostte geld en energie voor de ouders en dat was in die tijd toch best wel veel gevraagd.
D
Wat als je er eentje vergat?
Slide 7 - Quizvraag
Wat was het briljante idee van de moeder van Gehrard?
A
Ze naaide 24 sigarenbandjes op een karton. Zo kon hij ondertussen sparen.
B
Ze maakte 24 crusli-ringen op een karton. Met kerst konden ze dan heerlijk pasta eten.
C
Ze naaide 24 koekjes op een blad karton. Elke dag kon hij er eentje van eten.
Slide 8 - Quizvraag
Wat was volgens de volwassen Gehrard het belangrijkste waar de kalender aan moest voldoen?
A
De kalender moest tenminste 24 heerlijke koekjes bevatten anders zou een kind het alsnog vergeten.
B
De kalender moest zo tof zijn dat niemand zou vergeten een vakje door te strepen.
C
De kalender moest betaalbaar zijn voor ieder kind, zodat iedereen er gebruik van kon maken.
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Tekstslide
Hoe stak de eerste officiële adventskalender in elkaar?
A
2 kartonnen, waarvan eentje met plaatjes die je kunt uitknippen en kunt plakken op het andere.
B
2 kartonnen, waarvan de ene deurtje had en je op die manier elke keer een ander plaatje kon zien.
C
2 kartonnen en daartussen kon je dan verschillende koekjes of andere snoepjes verstoppen
Slide 11 - Quizvraag
In welk jaar werd deze kalender gedrukt? - nur Zahlen (alleen getallen)
Slide 12 - Open vraag
Volgende les wil ik meer info over...
(ja je moet iets kiezen :-))
(ja je moet iets kiezen :-))
Weihnachts-markt
Weihnachts-plätzchen
Deutsche Weihnachts-gebräuche
Slide 13 - Poll
Ik wil dan over dat onderwerp ...
lezen
praten
schrijven
kijken/luisteren
Slide 14 - Poll
Slide 15 - Tekstslide
Vertaal: jullie (auf Deutsch)
Slide 16 - Open vraag
Hoe was het ook alweer?
hij =
hij =
A
er
B
sie
C
es
D
ihr
Slide 17 - Quizvraag
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Hoe ver ben ik?
Ik snap het
Ik snap het een beetje
Ik snap het niet
Slide 24 - Poll
Slide 25 - Tekstslide
Vul de juiste vervoeging van "machen" in:
Warum ... er das
Warum ... er das
A
machen
B
macht
C
mache
D
machst
Slide 26 - Quizvraag
lieben
... du deine Freundin?
... du deine Freundin?
A
liebe
B
lieben
C
liebt
D
liebst
Slide 27 - Quizvraag
heißen
Ihr ... Sandra und Felix.
Ihr ... Sandra und Felix.
A
heißen
B
heißt
C
heißst
D
heiße
Slide 28 - Quizvraag
lieben
Warum ... sie (zij enkelvoud) Fußball so sehr?
Warum ... sie (zij enkelvoud) Fußball so sehr?
A
liebt
B
liebe
C
lieben
D
liebst
Slide 29 - Quizvraag
wohnen
Der Mann ... in Australien
Der Mann ... in Australien
A
wohnen
B
wohne
C
wohnst
D
wohnt
Slide 30 - Quizvraag
Hoe ver ben ik?
Ik snap het
Ik snap het een beetje
Ik snap het niet
Slide 31 - Poll
Slide 32 - Tekstslide
machen
Peter, ... du das Fenster zu?
Peter, ... du das Fenster zu?
Slide 33 - Open vraag
wohnen
... du nicht bei mehr bei deinen Eltern?
... du nicht bei mehr bei deinen Eltern?
Slide 34 - Open vraag
reisen
Wir ... nächstes Jahr nach Japan.
Wir ... nächstes Jahr nach Japan.
Slide 35 - Open vraag
schicken
Tina ... ihrer Familie eine Karte.
Tina ... ihrer Familie eine Karte.
Slide 36 - Open vraag
Slide 37 - Tekstslide
Slide 38 - Tekstslide
Slide 39 - Tekstslide
Het voltooid deelwoord van het werkwoord kaufen is
A
gekauft
B
gekaufd
C
kauft
D
kaufen
Slide 40 - Quizvraag
Het voltooid deelwoord van het werkwoord wohnen is
A
wohnen
B
gewohnd
C
gewohnt
D
wohnt
Slide 41 - Quizvraag
Het voltooid deelwoord van het werkwoord besuchen is
A
gesucht
B
besucht
C
gebesucht
D
besuchen
Slide 42 - Quizvraag
Het voltooid deelwoord van het werkwoord spielen is
A
gespielt
B
spielt
C
gespield
D
spield
Slide 43 - Quizvraag
Hoe ver ben ik?
Ik snap het
Ik snap het een beetje
Ik snap het niet
