Schrijven les 4

Welkom 3HD
Paklijst:                 - Boek en schrift                                
- Leesboek
- Pen of etui
- Laptop (met oplader)
- Oortjes uit en laptop dicht
- Jas uit (en op de gang)
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Welkom 3HD
Paklijst:                 - Boek en schrift                                
- Leesboek
- Pen of etui
- Laptop (met oplader)
- Oortjes uit en laptop dicht
- Jas uit (en op de gang)

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Terugblik
Lezen
Opdrachten nakijken
Lesdoelen
Uitleg
Zelfstandig werken
Lesdoelen controleren




Slide 2 - Tekstslide

Terugblik (par. 9 Formuleren)
Wat zijn aandachtspunten die helpen om goede en prettig leesbare zinnen te schrijven?
  1. Elke zin een persoonsvorm én onderwerp




Slide 3 - Tekstslide

Terugblik (par. 9)
Wat zijn aandachtspunten die helpen om goede en prettige leesbare zinnen te schrijven?
  1. Elke zin een persoonsvorm én onderwerp
  2. Varieer in woordgebruik (verwijswoorden & synoniemen)



Slide 4 - Tekstslide

Terugblik (par. 9)
Wat zijn aandachtspunten die helpen om goede en prettige leesbare zinnen te schrijven?
  1. Elke zin een persoonsvorm én onderwerp
  2. Varieer in woordgebruik (verwijswoorden & synoniemen)
  3. Varieer in zinslengte en zinsbouw


Slide 5 - Tekstslide

Terugblik (par. 9)
Wat zijn aandachtspunten die helpen om goede en prettige leesbare zinnen te schrijven?
  1. Elke zin een persoonsvorm én onderwerp
  2. Varieer in woordgebruik (verwijswoorden & synoniemen)
  3. Varieer in zinslengte en zinsbouw
  4. Gebruik hoofd- en bijzinnen

Slide 6 - Tekstslide

Terugblik (par. 9)
Wat zijn aandachtspunten die helpen om goede en prettige leesbare zinnen te schrijven?
  1. Elke zin een persoonsvorm én onderwerp
  2. Varieer in woordgebruik (verwijswoorden & synoniemen)
  3. Varieer in zinslengte en zinsbouw
  4. Gebruik hoofd- en bijzinnen
  5. Knip lange zinnen op in korte zinnen of herformuleer de zin

Slide 7 - Tekstslide

Terugblik (par. 10 Tekstopbouw)
Voorbereiden van een tekst door vragen te stellen:
  • Wat is het onderwerp?
  • Wie is de lezer?
  • Wat voor soort tekst wordt het?
  • Wat wil je ermee bereiken: informeren, activeren, etc?
  • Wat is de belangrijkste boodschap? In één zin samengevat?

Slide 8 - Tekstslide

Terugblik (par. 11 Lezer bereiken)
Hoe bepaal je wie de lezer  is? Verplaats je in de lezer
  1. Wie is je lezer? (Man, vrouw, beroep, leeftijd, relatie met jou)
  2. Wat wil jij hem vertellen en waarom?
  3. Waarom leest hij jouw tekst? Waar is hij naar op zoek? Wat wil hij weten?
  4. Welke vragen heeft hij over het onderwerp?
  5. Welk taalgebruik past bij hem? Formeel, informeel, jargon?

Slide 9 - Tekstslide

Terugblik (par. 11 Lezer bereiken)
Hoe zorg je dat de lezer de hele tekst leest? Schrijf boeiend
  1. Zorg voor een pakkend begin. Begin met een vraag, anekdote of een leuk voorbeeld.
  2. Gebruik vergelijkingen en voorbeelden. Maak je tekst levendiger en laat je publiek zien wat je bedoelt.
  3. Variatie. Varieer in woordgebruik, zinsopbouw, zinslengte en wissel af tussen lange en korte zinnen

Slide 10 - Tekstslide

Tijd om te lezen

Slide 11 - Tekstslide

Opdrachten nakijken

Neem het boek voor je samen met je antwoorden

Slide 12 - Tekstslide

Par. 9 Formuleren Opdr. 1 blz. 39
  1. a Bijvoorbeeld: Diersoorten die in Nederland uitgestorven zijn, duiken soms na jaren toch weer op. Zo wordt de wolf de laatste tijd...
  2. b Bijvoorbeeld: Mijn broer bespeelt zeven muziekinstrumenten. Mijn zusje is daarentegen totaal niet muzikaal.
  3. c Bijvoorbeeld: We hebben heel België gezien. We zijn namelijk aan de Belgische kust en in de Ardennen geweest. Ook zijn we naar de Franse grens gegaan en hebben we Brussel en Antwerpen bezocht.
  4. d Ik heb epilepsie, waardoor ik soms kan vallen of ...
  5. e Mijn vader heeft dit weekend een afkortzaag gekocht, omdat hij een...

Slide 13 - Tekstslide

Par. 9 Formuleren Opdr 2 blz. 39
  1. a Bijvoorbeeld: Ik fietste door een spijker waardoor mijn band leegliep. Ik kwam toen te laat op school en daardoor miste ik het proefwerk Nederlands.
  2. Of: Mijn band liep leeg doordat ik door een spijker fietste. Als gevolg hiervan kwam ik te laat op school en miste ik het proefwerk Nederlands.

Slide 14 - Tekstslide

Par. 10 Tekstopbouw Opdr. 1 blz. 43
1 a Bijvoorbeeld: Er moet een betere aanpak komen voor pestgedrag.
- Wat is het onderwerp? – De ernst en aanpak van pestgedrag.
- Wie is de lezer? – Met name medeleerlingen (lezers van de schoolkrant).
- Wat voor soort tekst wordt het? – Een overtuigende en activerende tekst.
- Wat wil je ermee bereiken? – Lezers overtuigen van de ernst van pesten en ze ertoe aanzetten om actief op te treden tegen pestgedrag.
- Wat is de belangrijkste boodschap? – Pestgedrag kan levens kapot maken, dus dit gedrag moet beter worden aangepakt.

b Bijvoorbeeld: In theorie zijn we allemaal tegen pesten, maar toch komt pestgedrag nog altijd voor bij ons op school. Hier moeten we iets tegen doen!

Slide 15 - Tekstslide

Par. 10 Tekstopbouw Opdr. 2 blz. 43
2 a Bijvoorbeeld:
- Pestgedrag zorgt ervoor dat in klassen minder sprake is van gezelligheid en van groepsgevoel.
- Het is nodig om pestgedrag beter aan te pakken zodat onze school daadwerkelijk een school ‘voor iedereen’ wordt, waar nu slechts in theorie sprake van is.
- Pesterijen kunnen zelfs veertig jaar later nog sociale, fysieke en mentale gevolgen hebben, dus dit moet echt worden voorkomen.

b Bijvoorbeeld: Veel mensen zullen pesten blijven zien als iets wat ‘erbij hoort’ en ‘niet te voorkomen’ is, maar dat is een laf en makkelijk antwoord. Als we in theorie echt allemaal tegen pesten zijn, moet het mogelijk zijn om daar in de praktijk ook allemaal naar te handelen.

Slide 16 - Tekstslide

Par. 10 Tekstopbouw Opdr. 3 blz. 43
a Bijvoorbeeld: We zijn in theorie allemaal tegen pesten, dus laten we ons in de praktijk ook zo gedragen.

b Bijvoorbeeld: Pestgedrag kan levens kapot maken, dus dit gedrag moet – en kan! – beter worden aangepakt!

Slide 17 - Tekstslide

Par. 24 Plot Opdr. 5 blz. 100
a Annies grootste wens is om een familie te hebben.

b Romeo’s probleem is dat hij met Julia wil trouwen terwijl haar familie de grootste rivaal is van zijn eigen familie.

c Katniss’ doel is om levend weer uit de Hongerspelen komen.

d Anne Franks wens is om de oorlog te overleven en schrijver te worden.

Slide 18 - Tekstslide

Par. 24 Plot Opdr. 6 blz. 100
a Pippi Langkous

b Het verhaal van Johan Cruyff

c Oorlogswinter

Slide 19 - Tekstslide

Par. 25 Personages Opdr. 3 + 6 blz. 103
3a Bijvoorbeeld: jaloers, machtsbelust, manipulatief...

6a vertellen
b vertellen
c vertonen
d vertellen
e vertonen

Slide 20 - Tekstslide

Par. 26 Perspectief Opdr. 7 blz. 109
  • 7 a De avonden heeft een personale verteller, Het diner is geschreven vanuit het ik-perspectief.
  • b Bijvoorbeeld: Het diner is meteen veel persoonlijker waardoor ik me direct aangesproken voel. De avonden geeft juist meer informatie doordat de verteller ook ‘buiten het hoofd’ van de hoofdpersoon kan kijken.
  • c - Het was nog donker, toen ik, de held van de geschiedenis, in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, ontwaakte.
  • - Ze gingen eten in het restaurant. Welk restaurant wilden ze niet zeggen, want dan zou het er de volgende keer waarschijnlijk vol zitten met mensen die kwamen kijken of zij er ook weer zaten.

Slide 21 - Tekstslide

Lesdoelen
Je leert hoe je:
- een setting verzint en een sfeer creëert voor je verhaal
- een dialoog schrijft en varieert in taalgebruik

Slide 22 - Tekstslide

Setting & sfeer
De omgeving waar het verhaal zich afspeelt, noem je de setting.
De setting kan de sfeer van het verhaal bepalen. In een verlaten ziekenhuis wordt bijvoorbeeld geen kinderfilm opgenomen, want de setting komt dan niet over met de sfeer. 

Het verhaal speelt zich op een plek die bijdraagt aan het plot.

Slide 23 - Tekstslide

Setting & sfeer
De sfeer van een verhaal kan je creëren met zintuigen. Vertel niet alleen hoe een plek eruitziet, maar laat de lezer ook horen, ruiken, voelen, enz. Welke geluiden kan je horen en hangt er een bepaalde geur? (Denk aan vertellen/vertonen par. 25)

Gebruik bij de sfeer geen statische werkwoorden (liggen, staan, zitten..). Sfeer ontstaat door het kiezen van juiste werkwoorden

Slide 24 - Tekstslide

Werken met je buur (15 min)
Lees de theorie nog eens door en
maak samen opdracht 3, 5 & 9

Schrijfvaardigheid (par. 39) blz. 158 t/m 161

Slide 25 - Tekstslide

Dialogen
Een dialoog is een gesprek tussen twee personen. Dialogen voer je de hele dag door en komen ook voor in verhalen.

Een dialoog wordt nooit geschreven in letterlijke spreektaal. Dat is storend voor het lezen. We vermijden dan ook eentonig taalgebruik, zodat de tekst aantrekkelijk blijft.

Slide 26 - Tekstslide

Dialogen 
3 manieren om te beschrijven wat iemand heeft gezegd:
  1. Directe rede: letterlijk de woorden weergeven van degene die spreekt tussen aanhalingstekens. 'Ik wil uitslapen.'
  2. Indirecte rede: niet letterlijk de gesproken woorden weergeven zonder aanhalingstekens. Salima vroeg of ze...
  3. Parafraseren: In eigen woorden weergeven wat iemand heeft gezegd. Hij wilde morgen eindelijk weer uitslapen.

Slide 27 - Tekstslide

Werken met je buur (15 min)
Lees de theorie nog eens door en
maak samen opdracht 2, 3, 4, 5 & 8

Schrijfvaardigheid (par. 40) blz. 162 t/m 165

Slide 28 - Tekstslide

Controleren lesdoelen
Je hebt geleerd hoe je:
- een setting verzint en een sfeer creëert voor je verhaal
- een dialoog schrijft en varieert in taalgebruik

Slide 29 - Tekstslide

Huiswerk maandag 27/05
  • opdracht 3, 5 & 9 (par. 39; blz. 158 t/m 161)


  • opdracht 2, 3, 4, 5 & 8 (par. 40; blz. 162 t/m 165)

Slide 30 - Tekstslide

Afsluiting
Tot volgende week!

Slide 31 - Tekstslide