§8 t/m §11 Grammatica HH
1 / 33
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
werkwoord
zelfstandig naamwoord
lidwoorden:
olw en blw
bijvoeglijk
naamwoord en st.bn !
voorzetsel
voegwoord
persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
Woordsoorten
Slide 5 - Woordweb
Slide 6 - Tekstslide
"Het" kan ook een pers vnw zijn.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 7 - Quizvraag
Hij ging met haar naar zijn ouders.
Hoe veel pers. vnw zitten erin?
Hoe veel pers. vnw zitten erin?
A
0
B
1
C
2
D
3
Slide 8 - Quizvraag
Welke voornaamwoorden kunnen zowel een persoonlijk als een bezittelijk voornaamwoord zijn?
A
haar
B
hem
Slide 9 - Quizvraag
Geef drie voorbeelden van bezittelijke voornaamwoorden.
Slide 10 - Open vraag
Wat geeft een bezittelijk voornaamwoord aan? Noem enkele bezittelijke voornaamwoorden.
Slide 11 - Open vraag
Slide 12 - Tekstslide
lijdend voorwerp
onderwerp
meewerkend voorwerp
De docent
geeft
uitleg over grammatica
aan de leerlingen.
Slide 13 - Sleepvraag
werkw. gezegde
onderwerp
persoonsvorm
zinsdelen
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Slide 14 - Sleepvraag
PV
Zinsdelen
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Slide 15 - Sleepvraag
Wat is het meewerkend voorwerp?
De docent heeft mij de betekenis van het meewerkend voorwerp uitgelegd
De docent heeft mij de betekenis van het meewerkend voorwerp uitgelegd
A
De docent
B
de betekenis
C
het meewerkend voorwerp
D
mij
Slide 16 - Quizvraag
Het meewerkend voorwerp geeft aan wie er meewerkt aan de handeling van het onderwerp
A
juist
B
onjuist
Slide 17 - Quizvraag
Een meewerkend voorwerp...
A
… begint altijd met een voorzetsel.
B
… begint nooit met een voorzetsel.
C
… kan met een voorzetsel beginnen, maar dat hoeft niet.
D
… geen idee wat een voorzetsel is.
Slide 18 - Quizvraag
Slide 19 - Tekstslide
Schrijf zo veel mogelijk voorzetsels op.
Slide 20 - Woordweb
ervaring
bang
trots
controle
een probleem
antwoord
combineer de werkwoorden met het voorzetsel
voor
op
met
met
op
over
Slide 21 - Sleepvraag
Wat is ook alweer een vast voorzetsel?
A
Een voorzetsel dat bij een bepaald werkwoord hoort.
B
Geven een reden/oorzaak aan
C
Gebruik je in combinatie met een ander woord.
D
Achter, bij, door, naar, tussen, tijdens.
Slide 22 - Quizvraag
Wat is het vaste voorzetsel?
Behoefte hebben....
Behoefte hebben....
A
om
B
aan
C
naar
D
op
Slide 23 - Quizvraag
Slide 24 - Tekstslide
Hoe vind je de bijwoordelijke bepaling?
Slide 25 - Open vraag
Wat is een bijwoordelijke bepaling?
Slide 26 - Open vraag
pv heeft
ow
wg
lv
mv
bwb
Voor de pauze
heeft
de directeur
aan de leerlingen
de kamplocatie
verklapt.
Slide 27 - Sleepvraag
1. Op de grijze kaartjes staan voorbeelden van bijwoordelijke bepalingen (bwb). Waarover zeggen deze bwb's iets?
Plaats
Waar?
Tijd
Wanneer? Hoe lang?
Hulpmiddel
Waarmee?
Richting
Waarheen?
vorige week
met de fiets
naar de kapper
om 15.00 uur
in Woerden
met de auto
met een pen
bij de buren
al jaren
Slide 28 - Sleepvraag
Waarom | heb | jij | je broers | niet op tijd | gewaarschuwd | voor de naderende oorkaan?
ow
pv
wg
ng
lv
mv
vv
bwb
bwb
Slide 29 - Sleepvraag
Benoem alle zinsdelen.
Vorig schooljaar / heeft / Sanne / de lesstof
/ nog / aan Joris / uitgelegd.
pv - wg
ow
wg
lv
mv
bwb
bwb
Slide 30 - Sleepvraag
Taalkundig ontleden
Redekundig ontleden
pers. vnw
woordsoorten
bijstelling
zinsdelen
bvb
hww
zww
wwg
bnw
mv
ond
lv
lw
vz
znw
Slide 31 - Sleepvraag
Slide 32 - Tekstslide
Deze les heb ik zo gewerkt:
😒🙁😐🙂😃
