In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Wat is een samenstelling?
Slide 1 - Open vraag
Bedenk een woord met het voorvoegsel her- en één met het voorvoegsel on-.
Slide 2 - Open vraag
Maak met de woorden van de vorige vraag twee zinnen waarin de betekenis ook duidelijk wordt.
Slide 3 - Open vraag
Bedenk een woord met het achtervoegsel -vol en één met het voorvoegsel -loos.
Slide 4 - Open vraag
Maak met de woorden van de vorige vraag twee zinnen waarin de betekenis ook duidelijk wordt.
Slide 5 - Open vraag
Vul het rijtje aan door op de plek van ... het juiste woord in te vullen. Het woorddeel in het midden past bij het eerste en laatste woord. vliegtuig - reclame - ...
Slide 6 - Open vraag
Vul het rijtje aan door op de plek van ... het juiste woord in te vullen. Het woorddeel in het midden past bij het eerste en laatste woord. ... - zak - geld
Slide 7 - Open vraag
Vul het rijtje aan door op de plek van ... het juiste woord in te vullen. Het woorddeel in het midden past bij het eerste en laatste woord. regen - ... - ...
Slide 8 - Open vraag
Vul het rijtje aan door op de plek van ... het juiste woord in te vullen. Het woorddeel in het midden past bij het eerste en laatste woord. ... - pas - ...
Slide 9 - Open vraag
Maak een zin met het woord 'identiek'. In de zin moet de betekenis duidelijk worden.
Slide 10 - Open vraag
Maak een zin met het woord 'prioriteit'. In de zin moet de betekenis duidelijk worden.
Slide 11 - Open vraag
Maak een zin met het woord 'origineel'. In de zin moet de betekenis duidelijk worden.
Slide 12 - Open vraag
Maak de juiste combinaties
Voor 2002 betaalde je in Nederland met centen, stuivers, dubbeltjes, kwartjes, guldens en rijksdaalders. Op de volgende dia's komen een aantal uitdrukkingen voorbij met de namen van die munten.
Slide 13 - Tekstslide
Dat is geen rooie cent waard.
Dat kost hem geen centje pijn.
Dat was een fluitje van een cent.
De eerste klap is een daalder waard.
Hij is er geen cent wijzer van geworden.
Daar hoeft hij niet de minste moeite voor te doen.
Dat is waardeloos.
Hij heeft er niets aan verdiend.
Het is belangrijk om goed te beginnen.
Het was een eenvoudige taak.
Slide 14 - Sleepvraag
Het was een dubbeltje op zijn kant.
Hij is een echte centenbijter.
Hij wil voor een dubbeltje op de eerste rang zitten.
Hij zal niet twee keer voor één cent zingen.
Wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje.
Het is op het nippertje goed gegaan.
Hij is erg gierig.
Hij wil het beste voor weinig geld.
Hij wil niet twee keer hetzelfde zeggen.
Je kunt nooit boven de stand komen waarin je geboren bent.
Slide 15 - Sleepvraag
Wat heb jij geleerd van woordenschat H5?
Slide 16 - Open vraag
Zoeken in een woordenboek
H6 Woordenschat blz. 154 tekstboek.
Waar let je op?
het hele werkwoord (aangeschaft -> aanschaffen)
het enkelvoud (certificaten -> certificaat)
de korte vorm (commerciële -> commercieel)
een deel van de samenstelling (gezondheidsrisico -> gezondheid en/of risico)
Slide 17 - Tekstslide
Bij welk woord zoek je in het woordenboek de betekenis van het woord 'bestelling'? 'Je ontvangt een e-mail waarin de bestelling wordt bevestigd.'
Slide 18 - Open vraag
Bij welk woord zoek je in het woordenboek de betekenis van het woord 'adviezen'? 'Ik word gek van al die adviezen om gezonder te leven.'
Slide 19 - Open vraag
Bij welk woord zoek je in het woordenboek de betekenis van het woord 'Facebookprofiel'? 'Heb je het nieuwe Facebookprofiel van meneer De Wit al gezien?'
Slide 20 - Open vraag
Bij welk woord zoek je in het woordenboek de betekenis van het woord 'experimentje'? 'Tijdens de natuurkundeles deed de docent een experimentje.'