NN1 Blok 3 H5 Woordenschat: een bekend woorddeel zoeken deel 2

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide


Ik zit klaar voor de les:

  • Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, laptop).
  • Mijn telefoon en oortjes zitten in mijn tas.
  • Mijn jas hangt aan de kapstok.
  • Ik heb geen pet of capuchon op.
  • Ik heb geen eten of drinken meer bij mij.

Slide 2 - Tekstslide

Jaar 1 H5 Woordenschat: 
een bekend woorddeel deel 2

Slide 3 - Tekstslide


Terugblik:
Als je de betekenis van een woord niet kent, kun je opzoek gaan naar een bekend deel van het woord. Dat kan bij woorden met een: voor- of achtervoegsel en bij samengestelde woorden

Slide 4 - Tekstslide


Deze les:

  • Huiswerk nakijken
  • Herhaling instructie
  • Eerst samen
  • Daarna zelfstandig aan de slag

Slide 5 - Tekstslide


Lesdoel:

Ik weet wat onbekende woorden betekenen doordat ik opzoek ga naar een bekend woorddeel.

Ik ken de woorden en uitdrukkingen uit dit hoofdstuk

Slide 6 - Tekstslide



Instructiefilm over een bekend woorddeel zoeken:

Slide 7 - Tekstslide



Een bekend woorddeel zoeken:
Als je de betekenis van een woord niet kent, kun je op zoek gaan naar een bekend deel van het woord. 

Dat kan bij:

1.   woorden die zijn samengesteld uit twee woorden. 
Bijvoorbeeld: prijsverhoging. Je kent het woord prijs en het woord verhoging. 
Prijsverhoging betekent dus dat de prijs omhooggaat.

2.   woorden met een voorvoegsel. 
on- = niet, zonder. Onverkoopbaar betekent dus: niet verkoopbaar.
her- = opnieuw, nog een keer. Hergebruiken betekent dus: nog een keer gebruiken.

3.   woorden met een achtervoegsel.
-loos = zonder. Smakeloos betekent dus: zonder smaak.
-vol = met veel. Smaakvol betekent dus: met veel smaak

Slide 8 - Tekstslide

Bedenk twee woorden die beginnen met her- (=voorvoegsel)

Slide 9 - Open vraag

Bedenk twee woorden die beginnen met on- (=voorvoegsel)

Slide 10 - Open vraag

Bedenk twee woorden die eindigen met -vol (=achtervoegsel)

Slide 11 - Open vraag

Bedenk twee woorden die eindigen met -loos (=achtervoegsel)

Slide 12 - Open vraag

Maak zinnen met de volgende woorden.
Je mag de vorm veranderen.
In de zin moet de betekenis van het woord duidelijk zijn.

IDENTIEK

Slide 13 - Open vraag

Maak zinnen met de volgende woorden.
Je mag de vorm veranderen.
In de zin moet de betekenis van het woord duidelijk zijn.

PRIORITEIT

Slide 14 - Open vraag

Maak zinnen met de volgende woorden.
Je mag de vorm veranderen.
In de zin moet de betekenis van het woord duidelijk zijn.

LETTERLIJK

Slide 15 - Open vraag

Maak zinnen met de volgende woorden.
Je mag de vorm veranderen.
In de zin moet de betekenis van het woord duidelijk zijn.

VOLTOOIEN

Slide 16 - Open vraag

Maak zinnen met de volgende woorden.
Je mag de vorm veranderen.
In de zin moet de betekenis van het woord duidelijk zijn.

RELATIE

Slide 17 - Open vraag

Maak zinnen met de volgende woorden.
Je mag de vorm veranderen.
In de zin moet de betekenis van het woord duidelijk zijn.

ORIGINEEL

Slide 18 - Open vraag

Verbind de woorden uit de tekst met de juiste betekenis.
het is belangrijk om goed te beginnen
daar hoeft hij haast geen moeite voor te doen
dat is waardeloos
hij heeft er niets aan verdiend
het was een eenvoudige taak
hij is er geen cent wijzer van geworden
de eerste klap is een daalder waard
dat was een fluitje van een cent
dat kost hem geen centje pijn
dat is geen rooie cent waard

Slide 19 - Sleepvraag

Verbind de woorden uit de tekst met de juiste betekenis.
hij wil niet 2 keer hetzelfde zeggen
hij is erg gierig
dat is waardelooshet is op het nippertje goed gegaan
je kunt nooit boven de stand komen waarin je geboren bent
hij wil het beste voor weinig geld
wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje
hij zal niet twee keer voor 1 cent zingen
hij wil voor een dubbeltje op de eerste rang zitten
hij is een echte centenbijter
het was een dubbeltje op zijn kant

Slide 20 - Sleepvraag

Maak met deze uitdrukking een zin waaruit de betekenis blijkt:

Hij is er geen cent wijzer van geworden.

Slide 21 - Open vraag

Maak met deze uitdrukking een zin waaruit de betekenis blijkt:

Dat was een fluitje van een cent.

Slide 22 - Open vraag

Maak met deze uitdrukking een zin waaruit de betekenis blijkt:

Dat is geen rooie cent waard.

Slide 23 - Open vraag

Wat past in de zin?

Ik heb toch maar een papieren agenda ... omdat een digitale mij niet bevalt.
A
impulsief
B
situatie
C
aangeschaft
D
inmiddels

Slide 24 - Quizvraag

Wat past in de zin?

Het kan nog maanden duren voordat de ... bij de spoorwegovergang is verbeterd.
A
impulsief
B
situatie
C
verstrijkt
D
inmiddels

Slide 25 - Quizvraag

Wat past in de zin?

Wanneer ... de inschrijftermijn van het zomerkamp?
A
impulsief
B
er een nachtje over slapen
C
verstrijkt
D
inmiddels

Slide 26 - Quizvraag

Wat past in de zin?

Isa wil .... voordat ze een keuze maakt.
A
impulsief
B
er een nachtje over slapen
C
verstrijkt
D
inmiddels

Slide 27 - Quizvraag

Wat past in de zin?

Delano reageert erg ... en hij heeft daarna vaak spijt over wat hij heeft gedaan.
A
impulsief
B
er een nachtje over slapen
C
verstrijkt
D
inmiddels

Slide 28 - Quizvraag

Wat past in de zin?

Heb jij ... de vaatwasser uitgepakt of ga je dat zometeen doen?
A
impulsief
B
er een nachtje over slapen
C
verstrijkt
D
inmiddels

Slide 29 - Quizvraag


Evaluatie:
  1. Wat was het lesdoel?
  2. Hoe ging het vandaag?
  3. Wat is het huiswerk:

Slide 30 - Tekstslide

Huiswerk:

Maken opdracht 6, 7 en 8 
(130-131)

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide