werkwoordspelling

Wat is de verleden tijd van blinken?
A
blinkten
B
blonken
C
blinkden
1 / 12
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Wat is de verleden tijd van blinken?
A
blinkten
B
blonken
C
blinkden

Slide 1 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van branden?

A
branden
B
bronden
C
brandden

Slide 2 - Quizvraag

Fietsen is een sterk werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

De stam van landen is
A
land
B
landt
C
geland

Slide 4 - Quizvraag

Zinken is een sterk werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van ruiken?
A
roken
B
ruikten

Slide 6 - Quizvraag

Een werkwoord vertelt je wat iets of iemand doet.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Een zwak werkwoord veranderd in de verleden tijd van klank.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

De verleden tijd van glimmen is
A
glimden
B
glimten
C
glammen
D
glommen

Slide 9 - Quizvraag

Ik ........50 euro bij de bank
A
pinde
B
pinte
C
pon

Slide 10 - Quizvraag

Mijn vriend .............. gisteren geld op mijn rekening.
A
storte
B
stortte
C
stiet

Slide 11 - Quizvraag

Wij ..........gisteren het boek op de kast.
A
legten
B
legden
C
lagen
D
liegen

Slide 12 - Quizvraag