In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Toets thema 5 TL
Slide 1 - Tekstslide
De toets bestaat uit 32 vragen. Je kan 91 punten halen.
Slide 2 - Tekstslide
Waar of niet waar?
1. Een gezin van tien mensen of meer heet een grootfamilie.
A
waar
B
niet waar
Slide 3 - Quizvraag
Waar of niet waar?
2. In een traditioneel gezin werkt de vader en zorgt de moeder voor het huishouden.
A
waar
B
niet waar
Slide 4 - Quizvraag
Waar of niet waar?
3. Bij het huishouden let je op je lichaamshouding.
A
waar
B
niet waar
Slide 5 - Quizvraag
Waar of niet waar?
4. Bij schoonmaken verwijder je stof en onzichtbaar vuil.
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quizvraag
Waar of niet waar?
5. Natuurlijke vezels zijn gemaakt uit aardolie of steenkool.
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quizvraag
Waar of niet waar?
6. Een voorbeeld van veilig omgaan met schoonmaakmiddelen is de schoonmaakmiddelen bewaren in de verpakking waarin je ze gekocht hebt.
A
waar
B
niet waar
Slide 8 - Quizvraag
Waar of niet waar?
7. Huishoudelijke uitgaven zijn voor alle mensen in Nederland gelijk.
A
waar
B
niet waar
Slide 9 - Quizvraag
Waar of niet waar?
8. Een bestelbon is een bewijs van een koopovereenkomst.
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quizvraag
Waar of niet waar?
9. Skaters laten door hun kleding zien dat ze bij een groep horen.
A
waar
B
niet waar
Slide 11 - Quizvraag
Waar of niet waar?
10. De Consumentenbond geeft informatie over misleidende reclame.
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quizvraag
11. Welke uitspraak over mantelzorg is goed?
A
Mantelzorg is betaald werk voor onbekende patiënten.
B
Mantelzorg is verplicht in Nederland voor familieleden.
C
Mantelzorg zorgt ervoor dat ouderen langer zelfstandig kunnen wonen.
D
Mantelzorg zorgt ervoor dat ouderen sneller in een verzorgingshuis kunnen wonen.
Slide 13 - Quizvraag
Niels maakt een werkstuk over het huishouden van vroeger en nu. Bij het voorbereiden schrijft hij drie verschillen op.
12. Welk verschil dat Niels noteert, is juist?
A
Het huishouden kost nu meer elektriciteit.
B
Het huishouden kost nu meer lichamelijke inspanning.
C
Het huishouden kost nu meer tijd.
Slide 14 - Quizvraag
Derek en Rosanne zijn beiden eerder getrouwd geweest. Ze hebben allebei twee kinderen uit hun eerste huwelijk. Rosanne is in verwachting van hun eerste kind samen.
13. Hoe noem je de samenlevingsvorm van Derek en Rosanne?
A
eenoudergezin
B
gehuwd samenwonen
C
samengesteld gezin
D
tweeverdienersgezin
Slide 15 - Quizvraag
In de afgelopen honderd jaar is er veel veranderd voor vrouwen door de emancipatie. Zo zijn er verschillende wetten ingesteld en kregen vrouwen stemrecht.
14. Welke wet zorgt ervoor dat een werkgever geen verschil mag maken tussen mannen en vrouwen tijdens een sollicitatiegesprek?
A
Wet gelijke behandeling
B
Wet op betaald werk
C
Wet op gelijk loon
Slide 16 - Quizvraag
Mo en Jelle doen het spelletje ‘het verboden woord’. Mo moet aan Jelle een omschrijving van een woord geven zonder het woord te noemen. Mo geeft de volgende omschrijving: ‘Deze dingen komen van een schaap. Ze kunnen crèmekleurig zijn, maar kunnen ook geverfd worden. Ze zijn heel sterk, maar kreuken wel snel.’ 15. Welke soort vezel wordt bedoeld met de omschrijving van Mo?
A
mengvezel
B
natuurlijke vezel
C
synthetische vezel
Slide 17 - Quizvraag
afbeelding hoort bij vraag 16
Slide 18 - Tekstslide
16 Welk wasmiddel uit de categorie ‘redelijk’ is het best voor het milieu?
A
AH color
B
Amway SA8 color
C
Ariël color
D
Norma color
Slide 19 - Quizvraag
Kees wil een wasmiddel dat goed houdbaar is, goed schoonwast en toch goedkoop is.
17. Welk wasmiddel zou Kees moeten kiezen?
A
Edah color
B
Hema color super compact
C
Klok color plus
D
Persil tabs color
Slide 20 - Quizvraag
18 Welke van de volgende maatregelen bespaart de minste energie?
A
apparaten met energielabel A+++ kopen
B
de verwarming een graad lager zetten
C
opladers in het stopcontact laten zitten
D
zo min mogelijk apparaten op stand-by zetten
Slide 21 - Quizvraag
In en om het huis kun je verschillende dingen doen om ongevallen te voorkomen. 19. Welk van de onderstaande adviezen is juist?
A
Bij een gaslek moet je de hoofdkraan dichtdraaien.
B
Draai het gas open voor je een lucifer aansteekt.
C
Gebruik een apparaat met een beschadigd snoer.
Slide 22 - Quizvraag
20. Heb je direct recht op geldteruggave wanneer je een ondeugdelijk product koopt?
A
Dat ligt aan de afspraken zoals deze op de kassabon staan.
B
Ja, dit is het recht van degene die het product koopt.
C
Nee, de winkelier mag eerst het product repareren of een ander exemplaar leveren.
Slide 23 - Quizvraag
21. Wat is een consument?
A
de kostwinner van het gezin
B
een organisatie van klanten
C
iemand die iets koopt
D
iemand die iets verkoopt
Slide 24 - Quizvraag
22. Schrijf hieronder de juiste betekenis van de drie symbolen. 1=............ 2=........... 3=...........
Slide 25 - Open vraag
23. Welk symbool hoort bij welke uitleg? Schrijf het juiste nummer bij de juiste uitleg op je antwoordblad.
Slide 26 - Open vraag
Maria heeft van haar gezin een overzicht gemaakt van verschillende uitgaven. In de volgende tabel zie je de uitgaven van haar ouders, haarzelf en haar broer Pim.
24. Geef van elke uitgave aan bij welke groep uitgaven deze hoort.
gezinsuitgave
huishoudelijke uitgave
persoonlijke uitgave
telefoonabonnement vaste telefoon
hypotheek van het huis
wekelijkse boodschappen
sparen voor een nieuwe vaatwasser
voetbaltenue voor Pim
cadeau voor Maria’s vriendin Julia
tijdschrift voor Maria
Slide 27 - Sleepvraag
Slide 28 - Tekstslide
Bekijk het energielabel van afbeelding 4. De koelkast valt in energieklasse A++. 25. Welk gegeven op dit energielabel geeft je de informatie die bij energieklasse A++ hoort?
Slide 29 - Open vraag
26. Hoeveel geluid produceert deze koelkast?
Slide 30 - Open vraag
Veel mensen gebruiken ovenreinigers om de oven mee schoon te maken. 27. Waardoor is dit schoonmaakmiddel schadelijk voor het milieu?
Slide 31 - Open vraag
Slide 32 - Tekstslide
28. Om welke twee redenen ziet de was er tegenwoordig beter uit dan vroeger?
Slide 33 - Open vraag
Soms zijn je uitgaven kleiner dan je inkomsten.
29. Welke twee van de volgende begrippen passen hierbij?
A
bezuinigen
B
overschot
C
sparen
D
tekort
Slide 34 - Quizvraag
Slide 35 - Tekstslide
30. Hoeveel zakgeld krijgt Rutger elke keer?
A
€10
B
€15
C
€20
D
€65
Slide 36 - Quizvraag
31. Hoeveel kleedgeld krijgt Rutger? Geef je berekening.
Slide 37 - Open vraag
Rutger zou geld kunnen lenen om de telefoon eerder te kunnen kopen. Zijn ouders willen hem het geld niet lenen. Hij zou het wel van Pierre mogen lenen, maar die vraagt rente. 32. Waardoor kiest Rutger ervoor om het geld niet te lenen van Pierre? Leg je antwoord uit.