In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Standpunt = mening = wat je van iets vindt.
Argument = reden.
Onderbouwen = met argumenten je standpunt uitleggen, verdedigen.
Feitelijk argument > kun je controleren.
Waarderend argument > op basis van wat je vind; dat is niet te controleren
De argumentatie kun je in een blokjesschema zetten. Zie blz 96.
Signaalworden die horen bij standpunten:
ik vind, volgens ons, zij denkt dat, de schrijver is van mening dat, dus, daarom, kortom
Een argumentatie kun je in een argumentatiestructuur zetten. Van boven naar beneden is 'want'.
Van onder naar boven is 'dus',
Signaalwoorden die horen bij een standpunt:
ik vind, volgens ons, zij denkt dat, de schrijver is van mening dat, onze conclusie is, dus, daarom, kortom.....
Signaalwoorden die horen bij een argument:
dat blijkt uit, immers, namelijk, omdat , de reden hiervoor is, want....
Een schrijver onderbouwt zijn standpunt met één argument:
Roken moet verboden worden.
1) roken is ongezond.
Een schrijver onderbouwt zijn standpunt met twee of meer argumenten:
Roken moet verboden worden:
1) Roken is ongezond.
2) Roken is vies voor niet-rokers.
(Enkelvoudige) onderschikkende argumentatie
Een schrijver onderbouwt één argument met een ondersteunend argument: