In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Standpunt = mening = wat je van iets vindt.
Argument = reden.
Onderbouwen = met argumenten je standpunt uitleggen, verdedigen.
Feitelijk argument > kun je controleren.
Niet-feitelijk argument > kun je niet controleren.
Mevrouw Straatman vindt lesgeven leuk, omdat ze ervoor geleerd heeft en omdat ze zulke leuke klassen heeft.
Standpunt:
Argument:
Feitelijk argument:
Niet-feitelijk argument:
Een schrijver onderbouwt zijn standpunt met één argument:
Roken moet verboden worden.
1) roken is ongezond.
Een schrijver onderbouwt zijn standpunt met twee of meer argumenten:
Roken moet verboden worden:
1) Roken is ongezond.
2) Roken is vies voor niet-rokers.
Enkelvoudige onderschikkende argumentatie
Een schrijver onderbouwt één argument met een ondersteunend argument:
De argumentatie kun je in een blokjesschema zetten. Zie blz 96.
Signaalworden die horen bij standpunten:
ik vind, volgens ons, zij denkt dat, de schrijver is van mening dat, dus, daarom, kortom
Een argumentatie kun je in een blokjesschema zetten. Zie blz 96. Van onder naar boven is 'dus', van boven naar beneden is 'want'.
Signaalwoorden die horen bij een standpunt:
ik vind, volgens ons, zij denkt dat, de schrijver is van mening dat, onze conclusie is, dus, daarom, kortom.....
Signaalwoorden die horen bij een argument:
dat blijkt uit, immers, namelijk, omdat , de reden hiervoor is, want....