Herhaling

CT stof HF4
paragraaf 1 : Wat is een CAO, arbeidsmotieven? Waarom werken mensen deeltijd?
Paragraaf 2: verschil tussen eenmanszaak, VOF, BV/NV
Paragraaf 3: vraag en aanbod van arbeid; hoe werkt dat?
Paragraaf 4: soorten werkeloosheid verschillen tussen weten
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

CT stof HF4
paragraaf 1 : Wat is een CAO, arbeidsmotieven? Waarom werken mensen deeltijd?
Paragraaf 2: verschil tussen eenmanszaak, VOF, BV/NV
Paragraaf 3: vraag en aanbod van arbeid; hoe werkt dat?
Paragraaf 4: soorten werkeloosheid verschillen tussen weten

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

HF 5
Paragraaf 1: verschil tussen collectieve en particuliere sector? Wat is privatisering?
Paragraaf 2: verschil tussen planeconomie en markteconomie?
Paragraaf 3: sociale verzekeringen? Werknemersverzekeringen? Verzorgingsstaat?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

HF 6
Paragraaf 6.1 Waaruit bestaat loonheffing?
Belastbaar inkomen uitrekenen
Wat is een heffingskorting?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Arbeidsmotieven
A
Nuttig zijn, Geld verdienen, sociale contacten
B
Niet ontwikkelen
C
Geen leerbehoefte
D
Ongeschoold werk vinden.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn arbeidsmotieven
A
Geld verdienen
B
Ervaring opdoen
C
Samenwerken
D
ontspanning

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een VOF?
A
Vennoot onder formele sector
B
Vennoot over de formele sector
C
Vennootschap onder firma
D
Vennootschap over firma

Slide 6 - Quizvraag

VOF = vennootschap onder firma. = een onderneming met meer eigenaren die samen de leiding hebben.
Wat is het verschil tussen een vof/eenmanszaak en een nv/bv?
A
Je bent bij een vof/eenmanszaak je eigen baas
B
bij vof/eenmanszaak hoef jij je niet in te schrijven.
C
bij een bv/nv loop je geen risico met je privégeld, vof/een. wel.
D
alle 3 de opties kloppen.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het verschil tussen een NV en een BV is
A
dat de eigenaar bij een nv met zijn privévermogen verantwoordelijk is voor schulden
B
dat de aandelen bij een bv voor iedereen te koop zijn en bij een nv niet
C
dat de aandelen bij een nv voor iedereen te koop zijn en bij een bv niet
D
dat de eigenaar bij een bv met zijn privévermogen verantwoordelijk is voor schulden

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vennootschapsbelasting is een voorbeeld van
A
accijns
B
BTW
C
Belasting over de winst van een bedrijf
D
Belasting over de omzet van een bedrijf

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een strandtent gaat failliet. Wat voor soort werkloosheid is dit?
A
Regionale werkloosheid
B
Seizoenswerkloosheid
C
Structurele werkloosheid
D
Frictiewerkloosheid

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke soort werkloosheid is NIET tijdelijk?
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Seizoenswerkloosheid
C
Structurele werkloosheid

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Van welke soort werkloosheid zal een aardbeienplukker snel last hebben?

A
Frictie werkloosheid
B
Conjuncturele werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Structurele werkloosheid

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke soort werkloosheid is het gevolg van een economische crisis?
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Frictiewerkloosheid

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke soort werkloosheid ontstaat door een wisseling van banen.
timer
0:20
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Frictiewerkloosheid

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de collectieve sector?
A
de 1e en de 2e kamer
B
de overheid en de ZBO's
C
het rijk, de provincies en de gemeentes
D
de overheid en de BSO's

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de collectieve sector?
A
Van de overheid, wil winst maken
B
Van de overheid, wil geen winst maken
C
Niet van de overheid, wil winst maken
D
Niet van de overheid, wil geen winst maken

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de particuliere sector?
A
Van de overheid, wil winst maken
B
Van de overheid, wil geen winst maken
C
Niet van de overheid, wil winst maken
D
Niet van de overheid, wil geen winst maken

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen particuliere sector?
A
Schoenenwinkel
B
Fietsenwinkel
C
Ziekenhuis
D
Reclamebedrijf

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een verzorgingsstaat?
A
Daarin worden wetten gemaakt.
B
Daar vindt het proces van socialisatie plaats.
C
een systeem waarbij de overheid zorgt voor het welzijn van de inwoners
D
zorgt ervoor dat het gedrag van mensen voorspelbaar is.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voor wie is de verzorgingsstaat?
A
Voor alle mensen die geld nodig hebben
B
Voor alle burgers
C
Voor alle mensen die werkloos zijn
D
Voor alleen de mensen die onder het minimumloon zitten

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is loonheffing
A
Loonbelasting+premie
B
premie+wegenbelasting

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Loonheffing = ?
A
Loonbelasting + werknemersverzekering
B
Loonbelasting + volksverzekeringen
C
Volksverzekering + werknemersverzekering
D
Brutoloon - loonbelasting

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het belastbaar inkomen is:
A
Inkomen BOX 1 - aftrekposten
B
Inkomen BOX 1 - heffingskortingen
C
Inkomen BOX 1 - te betalen belasting
D
Inkomen BOX 1 - betaalde loonheffing

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

rekenen blz 128 en 129
vraag  5 en 6
vraag 7 en 8

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 13 en 14
bladzijde 161

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 4 en 5
bladzijde 192

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies