Ieder menselijke cel heeft 46 chromosomen - 23 paren, 1 van je moeder en 1 van je vader
Geslachtscellen/voortplantingscellen (eicel en zaadcel) hebben 23 chromosomen in de kern.
Bij bevruchting smelten de kernen samen:
bevruchte eicel = 46 chromosomen.
Slide 4 - Tekstslide
Diploïde en haploïde cellen
Bij gewone cellen: chromosomenpaar = diploïd (2n), oftewel: elk soort chromosoom is in tweevoud aanwezig
Bij geslachtscellen: één set van een chromosomenpaar = haploïd (n), oftewel: de cel bevat van elk chromosomenpaar slechts één exemplaar
Slide 5 - Tekstslide
Mitose (celdeling)
Bij mitose deelt één cel zich in twee nieuwe cellen
Deze twee nieuwe cellen worden de dochtercellen genoemd
Deze zijn identiek aan de moedercel en hebben elk 46 chromosomen
Slide 6 - Tekstslide
In geslachtsorganen vindt Meiose (reductiedeling) plaats, waarbij zaadcellen en eicellen ontstaan
Slide 7 - Tekstslide
Meiose
Ook wel reductiedeling genoemd
1 moedercel maakt uiteindelijk 4 dochtercellen
Deze hebben allen slechts 23 chromosomen
Slide 8 - Tekstslide
Meiose
Meiose 1: chromosomen verdubbelen, chromosomenparen uit elkaar (met dubbele streng).
Meiose 2: 2 cellen met half chromosomenpaar, chromosomen gaan uit elkaar en je krijgt 4 cellen met 1 streng.
Slide 9 - Tekstslide
Verschil mitose & meiose
Je begint beide met 46 x 2 = 92 chromosomen
Je hebt dus per chromosoom 2 van je vader & 2 van je moeder
Bij mitose gaat er per chromosoom 1 van je vader en 1 van je moeder naar de nieuwe cel
Bij meiose gaan er of 2 van je vader of 2 van je moeder naar de nieuwe cel
Slide 10 - Tekstslide
Hoe krijg je verschillende soorten cellen?
Stamcellen: cellen die nog in staat zijn om te differentiëren en te specialiseren
Celdifferentiatie: verschillen in vorm en grootte van cellen
Celspecialisatie: verschillende functies van cellen
Slide 11 - Tekstslide
Differentiatie en specialisatie ontstaan doordat een cel genen aan en uit kan zetten. Dit aan/uit zetten gebeurt door eiwitten. Welke eiwitten worden gemaakt, wordt bepaald door speciale regelgenen.