Woordenschat H2,Metoniem

Woordenschat H2
Beeldspraak: 
- Metonymie
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Woordenschat H2
Beeldspraak: 
- Metonymie

Slide 1 - Tekstslide

Woordenschat H2
Beeldspraak: 
- Metonymie

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van de lessenserie kun je: 
- metonymie herkennen, benoemen en begrijpen

Slide 3 - Tekstslide

Welke vormen van beeldspraak ken je al?

Slide 4 - Open vraag

vergelijking
metafoor
personificatie
De toekomst lachte haar tegemoet.

Hij is zo trots als een pauw op zijn werk.

Die ezel laat zich alweer beetnemen.

Slide 5 - Sleepvraag

Wat wordt met wat vergeleken bij een vergelijking?

Slide 6 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een vergelijking en een metafoor?

Slide 7 - Open vraag

Wat is een personificatie?

Slide 8 - Open vraag

Metonymie
Metonymie is beeldspraak die niet berust op een overeenkomst maar op een ander verband tussen het object en het beeld. 
 Het object en het beeld hebben wel met elkaar te maken.
Er is een bijzonder verband tussen object en beeld, maar geen overeenkomst zoals bij een vergelijking en metafoor

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeelden
De leraar telde de koppen -> de aanwezige leerlingen (pars pro toto)
Nederland heeft zich niet geplaatst voor het EK -> het Nederlandse team (geheel ipv deel)
Het hele huis is ziek-> Iedereen in dat huis is ziek, (plaats ipv personen)

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeelden
Er hangt een Rembrandt aan de muur --> een schilderij van de schilder Rembrandt (de producent)
De neus is op visite-> Iemand met een prominente neus (eigenschap)
Sven heeft gisteren weer goud gewonnen --> een gouden medaille (het materiaal)
Geef je mij ook een blikje? -> drinken (voorwerp)

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeelden
Iedereen lust Gouda->  Goudse kaas (product wat daar vandaan komt)

Slide 12 - Tekstslide

Verschil metafoor en metonymie
Bij een metafoor geef je een bepaald beeld terwijl je iets anders bedoelt. Het object (wat je bedoelt) wordt vervangen door een bepaald beeld. 
Het is eigenlijk een vergelijking tussen twee zaken die op elkaar lijken zonder 'als' ertussen.

Bij metonymie  zeg je niet rechtstreeks wat je bedoelt, maar gebruik je een woord  dat daarmee te  maken heeft.  Het woord is niet op basis van een overeenkomst  gekozen., maar op een andere basis

Slide 13 - Tekstslide

Bij de lunch bestelden ze drie spa.
A
metafoor
B
metonymie

Slide 14 - Quizvraag

Geef me de vijf.
A
metafoor
B
metonymie

Slide 15 - Quizvraag

Moskou reageert fel op de kritieken.


A
metafoor
B
metonymie

Slide 16 - Quizvraag

Voetbal is oorlog.
A
metafoor
B
metonymie

Slide 17 - Quizvraag

Hij verhuist naar een paradijs.
A
metafoor
B
metonymie

Slide 18 - Quizvraag

Die droge tuin snakt naar een sproeibeurt.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 19 - Quizvraag

'Volgens weerkundigen kunnen we volgende week de ijzers onderbinden.'
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 20 - Quizvraag

De vijand kwam als een dief in de nacht.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 21 - Quizvraag

Aan de voet van de berg stond het kleine huisje in de zon.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Video

Huiswerk
Maken opdracht 1, 2, 3 en 3,
 blz 54/ 55/ 56

Slide 24 - Tekstslide

Huiswerk
Maken opdracht 1, 2, 3 en 3,
 blz 54/ 55/ 56

Slide 25 - Tekstslide