Verbanden tussen object en beeld bij
een metonymie
Je noemt bij metonymie bijvoorbeeld:
1. Een deel, maar je bedoelt het geheel: de neuzen tellen.
2. Het geheel, maar je noemt een deel: Nederland verloor met 3-0.
3. De plaats/ruimte, maar je bedoelt degenen die er zijn: het hele hotel werd ziek.
4. De producent, maar je bedoelt het product: een Apple
5. De eigenschap, maar je bedoelt de persoon: die hinkepoot
6. Het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp: Zij won goud bij de sprint.
7. Het voorwerp, maar je bedoelt de inhoud: Ik lust nog wel een glaasje.
8. Een aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het product dat daarvandaan komt: Gouda is bij vele kaasliefhebbers populair.