*Woordenschat H2, vwo 2

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Woordenschat H2

Beeldspraak: 

- Metonymie

Leerdoelen

Aan het eind van de lessenserie kun je: 

- metonymie herkennen, benoemen en begrijpen

Welke vormen van beeldspraak ken je al?

vergelijking

metafoor

personificatie

De toekomst lachte haar tegemoet.

Hij is zo trots als een pauw op zijn werk.

Die ezel laat zich alweer beetnemen.

Wat wordt met wat vergeleken bij een vergelijking?

Wat is het verschil tussen een vergelijking en een metafoor?

Wat is een personificatie?

Metonymie

Bij metonymie is er sprake van een verband tussen het object en het beeld. 

Dit is geen vergelijkend verband (je zegt niet 'hij is zoals ....')

 Het object en het beeld hebben direct met elkaar te maken. 

Met andere woorden: 

het beeld is een onderdeel van het object. 

Voorbeelden

De leraar telde de koppen --> de aanwezige leerlingen

Sven heeft gisteren weer goud gewonnen --> een gouden medaille

Er hangt een Rembrandt aan de muur --> een schilderij van de schilder Rembrandt

Nederland heeft zich niet geplaatst voor het EK --> het Nederlandse team

Verschil metafoor en metonymie

Bij een metafoor geef je een bepaald beeld terwijl je iets anders bedoelt. Het object (dat wat je bedoelt) wordt vervangen door een bepaald beeld. Je moet zelf bedenken wat er letterlijk bedoeld wordt en wat de relatie is. 

Dit beeld is geen onderdeel van het object.  

Bij een metonymie is het metoniem onderdeel van wat je bedoelt. 

De rode tomaat heeft te lang in de zon gelegen. (rode tomaat = verbrand meisje) METAFOOR

Die snor komt op bezoek. (snor = persoon met een snor) METONYMIE

Metonymie: benadrukt een eigenschap

• Pars pro toto = deel van het geheel = even de neuzen tellen 
• Totum pro parte = geheel in plaats van deel = Nederland won met 1-0 
• Plaats/ruimte maar je bedoelt degenen die daar zijn = de zaal gaf applaus
  
• Producent, maar je bedoelt het product = een Apple
  
• Eigenschap, maar je bedoelt de persoon = die brunette 
• Materiaal, maar je bedoelt het voorwerp = hij won brons
• Voorwerp, maar je bedoelt de inhoud =  als lunch een warme schotel 
• Aardrijkskundige naam, bedoelt product = ik eet het liefst Edammer. 

Na afloop van de voorstelling klapte de zaal.

1. metafoor
2. metonymie

Hij kocht een paar Nikes.

1. metafoor
2. metonymie

Moskou reageert fel op de kritieken.

1. metafoor
2. metonymie

Dat viswijf staat de hele dag te schreeuwen.

1. metafoor
2. metonymie

Hij verhuist naar een paradijs.

1. metafoor
2. metonymie

Die droge tuin snakt naar een sproeibeurt.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie
4. metonymie

Volgens weerkundigen kunnen we volgende week de ijzers onderbinden.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie
4. metonymie

De vijand kwam als een dief in de nacht.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie
4. metonymie

Veronique vliegt door die spannende boeken.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie
4. metonymie