PC H3
De uitgang van de werkwoorden RE eindigt de passé composé op ?
A
i
B
é
C
re
D
u
1 / 15
Onderdelen in deze les
De uitgang van de werkwoorden RE eindigt de passé composé op ?
A
i
B
é
C
re
D
u
Slide 1 - Quizvraag
De uitgang van de werkwoorden IR eindigt de passé composé op ?
A
u
B
é
C
i
D
és
Slide 2 - Quizvraag
De uitgang van de werkwoorden ER eindig tde passé composé op ?
A
é
B
i
C
u
D
re
Slide 3 - Quizvraag
De vorm van avoir in de passé composé is?
A
eu
B
fait
C
pris
D
été
Slide 4 - Quizvraag
De vorm van faire in de passé composé is?
A
pris
B
fait
C
été
D
eu
Slide 5 - Quizvraag
De vorm van être in de passé composé is?
A
fait
B
eu
C
pris
D
été
Slide 6 - Quizvraag
De vorm van prendre in de passé composé is?
A
été
B
eu
C
pris
D
fait
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de juist vertaling van: Thomas is gegaan ?
A
Thomas est allé
B
Thomas est allée
C
Thomas est aller
D
Thomas avoir aller
Slide 8 - Quizvraag
Het werkwoord tomber (vallen)
Wat is de juist vorm
Wat is de juist vorm
A
Sofie et Marie sont tombéé
B
Sofie et Marie sont tombées
C
Sofie et Marie sont tombé
D
Sofie et Marie sont tombés
Slide 9 - Quizvraag
Het werkwoord attendre (wachten)Wat is de juist vorm?
A
Elle est attendré
B
Elle est attendu
C
Elle a attendu
D
Elle a attendue
Slide 10 - Quizvraag
Het werkwoord choisir (kiezen)Wat is de juist vorm?
A
Ils ont choisi
B
Ils sont choisis
C
Ils ont choisies
D
Ils sont choisir
Slide 11 - Quizvraag
Het werkwoord avoir (hebben)
Wat is de juiste vorm?
Wat is de juiste vorm?
A
Je suis avoir
B
J'ai eu
C
J'ai avoir
D
Je suis eu
Slide 12 - Quizvraag
Het werkwoord être (zijn)
Wat is de juiste vorm?
Wat is de juiste vorm?
A
Tu as être
B
Tu es été
C
Tu es étes
D
Tu as été
Slide 13 - Quizvraag
Het werkwoord faire(doen/maken)
Wat is de juiste vorm?
Wat is de juiste vorm?
A
Vous faites
B
Vous avez fait
C
Vous êtes fait
D
Vous avoir fait
Slide 14 - Quizvraag
Het werkwoord prendre (nemen)
Wat is de juiste vorm?
Wat is de juiste vorm?
A
Il a prendré
B
Il est prendu
C
Il a pri
D
Il a pris
