Eindtoets chapitre 6

Eindtoets chapitre 6
-woorden oefenen
-werkwoorden oefenen
-vergeet niet het gesprek van het restaurant te leren 

1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Eindtoets chapitre 6
-woorden oefenen
-werkwoorden oefenen
-vergeet niet het gesprek van het restaurant te leren 

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de vertaling van:
le couteau
A
de lepel
B
het mes
C
de vork
D
de kok

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de vertaling van:
un canard
A
een eend
B
een garnaal
C
de vis
D
een ui

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de vertaling van:
taper
A
brengen
B
schillen
C
fijnhakken
D
tikken

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de vertaling van:
un goût
A
een bolletje
B
een drankje
C
een smaak
D
de hitte

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de vertaling van:
mou
A
plakkerig
B
zacht
C
beroemd
D
een schat

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de vertaling van:
iets anders
A
cuire
B
avoir soif
C
un accro
D
autre chose

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de vertaling van:
delen
A
partager
B
mettre
C
apporter
D
mijoter

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de vertaling van:
het snoepgoed
A
la friandise
B
une gourmandise
C
un trésor
D
des céréales

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de vertaling van:
aardappels
A
des gâteaux
B
des carottes rapées
C
des pommes
D
des pommes de terre

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de vertaling van:
bereid zijn om
A
dorer
B
bien cuit
C
être prêt(e) à
D
hacher

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de présent?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooid tegenwoordige tijd
D
toekomende tijd

Slide 12 - Quizvraag

Wat zijn de juiste uitgangen van de regelmatige ww. op IR (présent)
A
is, is, it, issons, issez, issent
B
is, is, is, ons, ez, ent
C
is, it, it, isons, isez, isent
D
is, it, it, issons, issez, ont

Slide 13 - Quizvraag

-e, -es, -e, -ons, -ez, -ent
dit zijn uitgangen van
A
De présent van ww op -ir
B
De présent van ww op -er
C
De présent van ww op -re
D
De présent van ww op -en

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn de juiste uitgangen van de regelmatige ww. op RE (présent)
A
s, s, e, ons, ez, ent
B
s, s, t, ons, ez, ent
C
s,s, - , ons, ez, ent
D
s, s, -, ons, ez, ont

Slide 15 - Quizvraag

WW -er présent :
Welke vorm is juist?
A
il travailles
B
elle habitent
C
tu aimes
D
nous regardez

Slide 16 - Quizvraag

WW -er présent :
Welke vorm is juist?
A
je marchis
B
je regardis
C
tu marche
D
tu regardes

Slide 17 - Quizvraag

WW -ir présent :
Welke vorm is juist?
A
il choisit
B
nous choisissent
C
vous choisit
D
ils choississez

Slide 18 - Quizvraag

WW -ir présent :
Welke vorm is juist?
A
je finis
B
je choisit
C
tu finissons
D
tu choisissez

Slide 19 - Quizvraag

Regelmatig ww op -re.

Nous ___ nos vêtements
A
vend
B
vends
C
vendent
D
vendons

Slide 20 - Quizvraag

Regelmatig ww op -re.

Il ___un bruit
A
entendt
B
entends
C
entend
D
entent

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de passé composé?
A
o.t.t ( bijv. ik eet)
B
v.t.t ( bijv. ik heb gegeten)
C
o.v.t ( bijv. ik at)
D
o.t.t.t ( ik zal eten)

Slide 22 - Quizvraag

passé composé
A
stam+e,es,e,ons,ez,ent
B
stam nous-vorm + ais,ais,ait,ions,iez,aient
C
hele ww+ ai,as,a,ons,ez,ont
D
avoir/être + volt.dw stam+e,u,i

Slide 23 - Quizvraag

In de passé composé kan het hulpwerkwoord avoir of être zijn.
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quizvraag

In de passé composé: wat is de uitgang van de ww op -re?
A
é
B
i
C
u
D
eigen vorm

Slide 25 - Quizvraag

Bij een passé composé met ’avoir’, moet ik bij het voltooid deelwoord een extra letter toevoegen
timer
0:20
A
Vrai
B
Faux

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de Passé Composé?
A
J'ai parlé
B
Je parlais
C
Je parlerai
D
Je parlerais

Slide 27 - Quizvraag

tu (choisir = kiezen, passé composé)


A
as choisi
B
a choisi
C
est choisi
D
es choisi

Slide 28 - Quizvraag

elle (regarder = kijken, passé composé)


A
regardait
B
écoutait
C
a regardé
D
a regardée

Slide 29 - Quizvraag

vous (attendre = wachten, passé composé)


A
attendez
B
avez attendu
C
avez attendru
D
avons attendu

Slide 30 - Quizvraag

elles (rester = blijven, passé composé)


A
est restée
B
ont restée
C
est resté
D
sont restées

Slide 31 - Quizvraag

Welke tijd is de imparfait?
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 32 - Quizvraag

IMPARFAIT. Wat zijn de juiste uitgangen van de imparfait?
A
ai, as, a ons, ez, ont
B
ais, ais, ait, ions, iez, aient
C
e, es, e, ons, ez, ent
D
a, ez, ont, ais, et

Slide 33 - Quizvraag

imparfait finir
vous
A
finisiez
B
finiez
C
finissiez
D
finiriez

Slide 34 - Quizvraag

Je (trouver, imparfait)
A
trouvait
B
trouve
C
trouvais
D
trouvai

Slide 35 - Quizvraag

il (perdre, imparfait)
A
perdais
B
perdait
C
a perdu
D
perd

Slide 36 - Quizvraag

Vous changez --> imparfait
A
changerez
B
changez
C
changer
D
changiez

Slide 37 - Quizvraag

elle ____ (faire, présent)
A
faire
B
fais
C
fait
D
font

Slide 38 - Quizvraag

vous ____ (faire, passé composé)
A
avez fait
B
faites
C
faisiez
D
avez fairé

Slide 39 - Quizvraag

aller (présent)
elles
A
ont
B
font
C
sont
D
vont

Slide 40 - Quizvraag

il ... (prendre, présent)
A
prends
B
prend
C
pren
D
prene

Slide 41 - Quizvraag

Nous……..(prendre, passé composé)
A
avons prendru
B
prenons
C
prenons
D
avons pris

Slide 42 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Vous ________ (avoir)
A
avez
B
as
C
ont
D
avons

Slide 43 - Quizvraag

Vertaal: ik ben geweest
A
j´ai été
B
je suis été
C
je suis allé
D
j´etais

Slide 44 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van être in imparfait:
Nous ________
A
étions
B
sommes
C
sommions
D
avons été

Slide 45 - Quizvraag

Vertaal: zij deed
A
elle fait
B
elle faisait
C
elle a fait
D
elle fairait

Slide 46 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in passé composé:
tu ________
A
as avoiré
B
a eu
C
as eu
D
avais

Slide 47 - Quizvraag

Vergeet niet het gesprek bij het restaurant te leren!


Slide 48 - Tekstslide

Ik ga een goed cijfer halen!
😒🙁😐🙂😃

Slide 49 - Poll