2. opsommend verband | 3. vergelijkend verband | 4. redengevend verband
Ik heb een leuke maar drukke vakantie gehad.
(2) Afgelopen week heb gesport, gestudeerd en met vrienden afgesproken.
(3)Als ik mijn vrienden zag was dat vaker in hun huis dan in die van mij.
(4) Kortom, ik ben veel bij mijn vrienden thuis geweest.