pvtt - persoonsvorm tegenwoordige tijd / hij loopt, fietst
pvvt - persoonsvorm verleden tijd / hij liep, fietste
gw - gebiedende wijs / loop jij!
inf - infinitief (hele werkwoord) / ik moest lopen
vd - voltooid deelwoord / ik heb gefietst (zijn, hebben, worden)
od - onvoltooid deelwoord / fietsend zwaaide hij (infintief +d)
bn - ww bijvoeglijk gebruikt (zo kort mogelijk!)