2.1 - Menselijke en dierlijke cellen

2.1 - Menselijke en dierlijke cellen
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

2.1 - Menselijke en dierlijke cellen

Slide 1 - Tekstslide

De doelen van deze les zijn:
- Je weet de verschillende organisatieniveaus te benoemen
- Je weet wat een emergente eigenschap is
- Je kent de levenskenmerken
- Je weet hoe de buitenkant van een dierlijke cel er uitziet
- Je weet welke onderdelen er in de cel liggen
- Je kan de taken van de celonderdelen noemen

Slide 2 - Tekstslide

Covid-19
Op welke organisatieniveaus heeft Covid-19 een effect?

Slide 3 - Tekstslide

Op welk organisatieniveau heeft
Covid-19 een effect?

Slide 4 - Woordweb

Effecten Covid-19
- Cellen aangevallen door het virus
- Organen/orgaanstelsel werken anders/slechter
- Organisme (mens) is ziek
- Invloed op andere mensen (populatie)
- Minder uitstoot 

Slide 5 - Tekstslide

Welk van onderstaande organisatieniveaus is het kleinste?
A
Orgaan
B
Weefsel
C
Organel
D
Cel

Slide 6 - Quizvraag

Organisatie niveaus
Molecuul - Organel - Cel -
Weefsel - Orgaan - Orgaanstelsel -
Organisme - Populatie - Ecosysteem - Systeem Aarde


Slide 7 - Tekstslide

Onderdelen werken samen
Verschillende organen zijn nodig om het lichaam te laten werken
Een populatie heeft alle individuen nodig om te overleven
Een cel heeft alle organellen nodig om te kunnen functioneren

Emergente eigenschap: een eigenschap die ontstaat doordat alle onderdelen samenwerken

Slide 8 - Tekstslide

Levenskenmerken
- Bewegen
- Groeien
- Voortplanten
- Stofwisseling
- Reageren op prikkels

Alle organisatieniveaus vanaf de cel.

Slide 9 - Tekstslide

De cel
Celmembraan
- Fosfolipiden
- Eiwitten

CO2, O2 en vetachtige stoffen kunnen er zo doorheen

Slide 10 - Tekstslide

De cel
Eiwitten in het celmembraan:
- Transporteiwitten - poortjes voor stoffen (kanalen of pompen)
- Receptoreiwitten - aanhechtingsplaatsen

Beide eiwitten helpen processen te starten of stoppen

Slide 11 - Tekstslide

Eiwitten op het membraan

Slide 12 - Tekstslide

De cel (binnen)
Cytoplasma:
Grondplasma + organellen

Grondplasma: waterige met opgeloste stoffen

Slide 13 - Tekstslide

De cel (binnen)
Celkern - bevat DNA, informatie nodig voor de processen in de cel

Slide 14 - Tekstslide

De cel (binnen)
Celkern
Ribosomen - Maken eiwitten op basis van informatie in het DNA


Slide 15 - Tekstslide

De cel (binnen)
Celkern
Ribosomen
Endoplasmatisch reticulum (ER) - 'buizenstelsel' in grondplasma, hier bewegen eiwitten doorheen

Slide 16 - Tekstslide

De cel (binnen)
Celkern
Ribosomen
Endoplasmatisch reticulum (ER)
Golgisysteem - Eiwitten vanuit ER komen hier terecht, hier worden eiwitten gesorteerd en 'klaargemaakt voor verzending'
Verplaatst in transportblaasjes

Slide 17 - Tekstslide

De cel (binnen)
Celkern
Ribosomen
Endoplasmatisch reticulum (ER)
Golgisysteem
Transportblaasjes - verplaatsen eiwitten door de cel
Lysosomen - Blaasjes met enzymen voor afbraak grote en ongebruikte delen

Slide 18 - Tekstslide

De cel (binnen)
Celkern
Ribosomen
Endoplasmatisch reticulum (ER)
Golgisysteem
Transportblaasjes 
Lysosomen 
Mitochondriën - Langewerpige organellen - energiefabriekjes

Slide 19 - Tekstslide

Mitochondrien
Binnen- en buitenmembraan

Afbraak koolhydraten en vetzuren, hierbij ontstaat energie

Slide 20 - Tekstslide

De cel
Celskelet: bestaat uit eiwitdraden 
- Geven cel zijn vorm
- Transportblaasjes bewegen hierlangs

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Welk(e) organel(len) maakt/maken eiwitten?
A
Celkern
B
Mitochondriën
C
Golgisysteem
D
Ribosomen

Slide 23 - Quizvraag

Welk onderdeel van de cel zorgt voor energie?
A
Celkern
B
Mitochondriën
C
Golgisysteem
D
Endoplasmatisch Reticulum

Slide 24 - Quizvraag

Welk onderdeel van de cel verpakt eiwitten in transportblaasjes?
A
Celkern
B
Lysosomen
C
Golgisysteem
D
Endoplasmatisch Reticulum

Slide 25 - Quizvraag

Aan het werk
- Opdrachten 2.1
- Samenvatting 2.1
- Mindmap 2.1

Doel: zorg dat je de paragraaf begrijpt!

Slide 26 - Tekstslide