Eenhoofdige spieren: één oorsprongsplaats, één aanhechtingsplaats. Vb. Bovenlipheffer, Slanke dijbeenspier
Meerhoofdige spieren: Twee of meer oorsprongsplaats, één aanhechtingsplaats. Vb. tweehoofdige dijbeenspier, vierhoofdige dijbeenspier, tweehoofdige armspier, driehoofdige armspier, tweehoofdige kuitspier.
Eenbuikige spieren: één spierbuik, erg elastisch. Vb. de meeste gelaatspieren, deltaspier, tweehoofdige armspier.
Meerbuikige spieren: twee of meer buiken gescheiden door peesstroken, erg elastisch. Vb. tweebuikige kaakspier, rechte buikspier.
Eenpezige spieren: één aanhechtingsplaats, Vb. grote jukbeenspier, tweehoofdige armspier, driehoofdige armspier.
Meerpezige spieren: Meerdere van elkaar gescheiden aanhechtingsplaatsen. Vb. bovenlip en neusvleugelheffer, schoudergedeelte van de monnikskapspier, half vliesachtige spier.
Waaiervormige spieren: grote waaiervormachtige oorsprongsplaats. Vb. slaapkauwspier, grote borstspier, deltaspier.
Kringspieren: liggen kringvormig om een opening, zorgen dat de opening kan sluiten en openen door samentrekking en ontspanning. Vb. oogkringspier, mondkringspier, anusspier.
Platte spieren: platte spierbuik, lange oorsprong en aanhechting. Vb voorhoofdspier, achterhoofdspier, buikspieren.