2KM L11 B2K H1 Taalverzorging/Lezen H1en2

Welkom! 
Ga naar je plek, pak je spullen en wacht tot de les begint.
  • Lesboek Nieuw Nederlands
  • Leesboek
  • Schrift of collegeblok
  • Pen
timer
2:00
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom! 
Ga naar je plek, pak je spullen en wacht tot de les begint.
  • Lesboek Nieuw Nederlands
  • Leesboek
  • Schrift of collegeblok
  • Pen
timer
2:00

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Lesdoelen
  • Mededelingen
  • Lezen
  • Bespreken huiswerk
  • Theorie
  • Zelfstandig werken/Herhalen lezen
  • Huiswerk
  • Evaluatie les

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen

  • Ik kan de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde in een korte zin vinden
  • Ik kan samengestelde zinnen herkennen
  • Ik kan voegwoorden herkennen
  • Ik kan de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde in samengestelde zinnen vinden
  • Ik kan persoonsvormen in de tegenwoordige tijd goed spellen
  • Ik kan de verleden tijd van sterke en zwakke werkwoorden goed spellen
  • Ik weet wat ik kan verwachten op de toets
  • Ik kan het onderwerp van een korte tekst te vinden.
  • Ik kan deelonderwerpen in een korte tekst vinden.
  • Ik kan de inleiding, het slot en het middenstuk van een tekst herkennen.
  • Ik kan onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken in een korte tekst.

Slide 3 - Tekstslide

Mededelingen
Wat moet ik weten?

Slide 4 - Tekstslide

Toets: Lezen H1 en H2
Datum:
Maandag 05 oktober

Leren:
Theorie op blz. 12 en 38

Weten/kunnen:
Ik kan het onderwerp van een korte tekst te vinden.
Ik kan deelonderwerpen in een korte tekst vinden.
Ik kan de inleiding, het slot en het middenstuk van een tekst herkennen. 
Ik kan onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken in een korte tekst.

Slide 5 - Tekstslide

Lezen in stilte
timer
5:00

Slide 6 - Tekstslide

Nakijken 
Opdracht 1 t/m 4 van Taalverzorging (blz. 28/29)
Nakijkboekje blz: 16/17
Gebruik een andere kleur pen. Corrigeer je antwoord, indien fout.

Heb je een vraag?
Steek je vinger op!

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 1 blz. 28
1. Kocht Roos een schitterende armband in Spanje?
Roos koopt een schitterende armband in Spanje.
2. Vervallen de lessen na één uur als gevolg van de hittegolf?
Als gevolg van de hittegolf vervielen de lessen na één uur.
3. Staat Daans skateboard altijd bij de conciërge in de berging?
Daans skateboard stond altijd bij de conciërge in de berging.
4. Is onze hond vanaf de steiger in het water gesprongen?
Onze hond was vanaf de steiger in het water gesprongen.
5. Werd het spel Mindcraft door Barez afgebroken?
Het spel Mindcraft wordt door Barez afgebroken.
6. Zijn er vorige week vijf nieuwe spelers in ons team gekomen?
Vorige week waren er vijf nieuwe spelers in ons team gekomen.





Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 2 blz. 28
1. pv = brak
    ow = ik
2. pv = heeft
     ow = Annelinde
3. pv = wordt
     ow = cola light
4. pv = hebben
     ow = Yentle en Celicia
5. pv = krijgt
     ow = mijn tachtigjarige opa
6. pv = moet
     ow = iedereen




Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 3 blz. 29
[titel pv = krijgen
ow = tweelingbroers]
gez. = krijgen

1. pv = zijn
ow = twee tweelingbroers
gez. = zijn geworden

2. pv = werden
ow = de baby’s
gez. = werden geboren




Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 3 blz. 29
3. pv = wonen
ow = Ofir en Jariv Miller
gez. = wonen


4. pv = heeft
ow = de tweeling
gez. = heeft


5. pv = bracht
ow = Ofirs vrouw
gez. = bracht





Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 3 blz. 29
6. pv = beviel
ow = de vrouw van Jariv
gez. = beviel


7. pv = ziet
ow = de vrouw
gez. = ziet


8. pv = hebben
ow = de tweelingbroers
gez. = hebben gezorgd






Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 3 blz. 29
9. pv = zagen
ow = de zusters
gez. = zagen staan


10. pv = begrepen
ow = ze
gez. = begrepen







Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 4
1 gez. = zou willen zien
2 gez. = heeft kunnen uploaden
3 gez. = konden verdergaan skaten
4 gez. = heeft laten liggen
5 gez. = zal gaan maken
6 gez. = kan hebben gehoord









Slide 14 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
  • Twee persoonsvormen!
  • Samengestelde zin heeft een voegwoord.

Slide 15 - Tekstslide

Voegwoorden
  • En
  • Terwijl 
  • Omdat
  • Zodat
  • Nadat
  • Als 
  • Toen
  • Want
  • Maar
  • Of 
  • Dus

Slide 16 - Tekstslide

Filmpje persoonsvorm spellen

Slide 17 - Tekstslide

Persoonsvorm spellen
Stap 1: Wat is de ik-vorm?

Stap 2: Staat de zin in de tegenwoordige tijd (tt) of verleden tijd (vt)? 


Slide 18 - Tekstslide

Persoonsvorm tt enkelvoud
  • Je gebruikt de ik-vorm als ik ervoor staat of jij/je erachter
  • Kun je je niet vervangen door jij? Dan heb je NIET te maken met de ik-vorm
  • In de andere gevallen: ik-vorm + t


Slide 19 - Tekstslide

Persoonsvorm tt meervoud
  • Persoonsvorm tt = hele werkwoord!


Slide 20 - Tekstslide

Persoonsvorm vt 
  • Is het een zwak of sterk werkwoord?
  • Zwak werkwoord is een werkwoord dat NIET van klank veranderd.
  • Bij een sterk werkwoord veranderd de klank


Slide 21 - Tekstslide

Persoonsvorm vt: zwak werkwoord 
  • Enkelvoud: Ik-vorm + -de/-te
  • Meervoud: Ik-vorm + -den/-ten

Wanneer -de(n) en wanneer -te(n)?
't ex-fokschaap
Kijk naar laatste letter van het ww als je -en afhaalt: Staat die medeklinker WEL in het 't ex-fokschaap? --> dan schrijf je -te(n) 

Slide 22 - Tekstslide

Persoonsvorm vt: sterk werkwoord 

  • Schrijf het werkwoord zo kort mogelijk



Slide 23 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Maak: 
Opdracht 1 t/m 3 (blz. 30/31)
en
Opdracht 1 en 2 (blz. 32/33)

Heb je een vraag?
Steek je vinger op!

Ben je klaar?
Maak opdracht 4 op blz. 31 OF opdracht 5 op blz. 33
timer
5:00

Slide 24 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?
Een tekst of verhaal gaat ergens over. 
Dit noem je het onderwerp van een tekst. 
Lees de tekst eerst oriënterend en stel dan de vraag: 
Waarover gaat de hele tekst?

Slide 25 - Tekstslide

Wat is een deelonderwerp?
In een tekst kunnen verschillende dingen over een onderwerp gezegd worden.
Deze verschillende delen van het onderwerp zijn deelonderwerpen.
Meestal wordt er in één alinea één deelonderwerp behandeld.

Slide 26 - Tekstslide

Hoe vind je een deelonderwerp?
Als je heel snel wilt weten wat deelonderwerpen in een tekst zijn, dan lees je de tekst globaal
Bij globaal lezen, lees je alleen de eerste en de laatste zin van elke alinea.

Je kunt vaak ook gebruik maken van tussenkopjes.

Slide 27 - Tekstslide

Hoofdzaken en bijzaken
De belangrijke informatie in een tekst noem je de hoofdzaken.
Wat niet zo belangrijk is zijn de bijzaken.

Slide 28 - Tekstslide

Hoofdzaken vinden
  • Lees de inleiding en het slot
  • Lees de eerste en laatste zin van elke alinea
  • Kijk naar de lay-out (de opmaak)

Slide 29 - Tekstslide

Extra oefenen: Lezen
Maak:
Opdracht 1 en 2 op blz. 213 en 214 

Heb je een vraag?
Steek je vinger op!
timer
1:00

Slide 30 - Tekstslide

Toets: Lezen H1 en H2
Datum:
Maandag 05 oktober

Leren:
Theorie op blz. 12 en 38

Weten/kunnen:
Ik kan het onderwerp van een korte tekst te vinden.
Ik kan deelonderwerpen in een korte tekst vinden.
Ik kan de inleiding, het slot en het middenstuk van een tekst herkennen. 
Ik kan onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken in een korte tekst.

Slide 31 - Tekstslide

Huiswerk
Datum:
Vrijdag 02 oktober september

Maken:
Opdracht 1 t/m 3 (blz. 30/31) 
en
Opdracht 1 en 2 (blz. 32/33)

Slide 32 - Tekstslide

Lesdoelen

  • Ik kan de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde in een korte zin vinden
  • Ik kan samengestelde zinnen herkennen
  • Ik kan voegwoorden herkennen
  • Ik kan de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde in samengestelde zinnen vinden
  • Ik kan persoonsvormen in de tegenwoordige tijd goed spellen
  • Ik kan de verleden tijd van sterke en zwakke werkwoorden goed spellen
  • Ik weet wat ik kan verwachten op de toets
  • Ik kan het onderwerp van een korte tekst te vinden.
  • Ik kan deelonderwerpen in een korte tekst vinden.
  • Ik kan de inleiding, het slot en het middenstuk van een tekst herkennen.
  • Ik kan onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken in een korte tekst.

Slide 33 - Tekstslide

Evaluatie
  • Wat heb je geleerd deze les?
  • Wat ging er goed?
  • Wat kan beter?

Slide 34 - Tekstslide