1) Na het congres van Wenen (1815) werden overal in Europa weer monarchieën hersteld (
restauratie), liberalen raakten hiermee hun politieke invloed kwijt. Dit kwam in 1848 tot ontploffing waarbij overal in Europa
liberale protesten uitbraken en koningen werden afgezet.
2) Ook in Nederland werd het onrustig, om zijn hoofd te behouden koos Willem II ervoor om de liberalen hun zin te geven. Ze kregen invloed in het bestuur en er kwam een grondwet. De liberalen bleven voor jaren aan de macht (censuskiesrecht).
3) De liberalen geloven in zoveel mogelijk vrijheid voor de burgers; en dus zo weinig mogelijk overheidsbemoeienis. Om deze reden deden zij vrij weinig aan de leef- en werkomstandigheden van de arbeiders.
4) In 1917 werden twee kwesties opgelost: de schoolstrijd (subsidie voor de bijzondere scholen) en de sociale kwestie (kiesrecht voor de arbeiders), samen hadden de confessionelen en de socialisten genoeg stemmen om deze punten erdoor te krijgen.
5) Alleen de feministen bleven berooid achter, zij kregen niet wat ze wilden. Pas in 1919 zou het algemeen kiesrecht worden ingevoerd.