haben, sein, lidwoorden

Herhaling jaar 1
 persoonlijke voornaamwoorden
haben, sein
lidwoorden
woordenschat

1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling jaar 1
 persoonlijke voornaamwoorden
haben, sein
lidwoorden
woordenschat

Slide 1 - Tekstslide

persoonlijke voornaamwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

ch
u
r / sie / es
ir
hr
ie / Sie

Slide 4 - Tekstslide

haben en sein

Slide 5 - Tekstslide

Leer de werkwoorden sein en haben op de volgende slide

Slide 6 - Tekstslide

hebben                          haben


ik heb                               ich habe

jij hebt                             du hast

hij/zij/het heeft           er/sie/es hat

wij hebben                    wir haben

jullie hebben                ihr habt

zij hebben/u heeft     sie/Sie haben

zijn                                   sein


ik ben                              ich bin

jij bent                            du bist

hij/zij/het is                  er/sie/es ist

wij zijn                             wir sind

julllie zijn                       ihr seid

zij zijn/u bent              sie/Sie sind

Slide 7 - Tekstslide

Goed geleerd?
Beantwoord dan de volgende vragen....

Slide 8 - Tekstslide

haben

Slide 9 - Tekstslide

wir ......
A
habben
B
haben
C
habe

Slide 10 - Quizvraag


ihr ...........
A
habt
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 11 - Quizvraag


du .........
A
habt
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 12 - Quizvraag

er/es/sie .....
A
habt
B
hast
C
haben
D
hat

Slide 13 - Quizvraag

sie (mv)....
A
habt
B
haben
C
hat

Slide 14 - Quizvraag

sein

Slide 15 - Tekstslide

Sie (u)....
A
siend
B
sind
C
seid
D
sit

Slide 16 - Quizvraag

ich ......
A
bin
B
bien
C
bist
D
sein

Slide 17 - Quizvraag

ihr......
A
seid
B
sein
C
sind
D
seit

Slide 18 - Quizvraag

du .....
A
bist
B
bin
C
sind

Slide 19 - Quizvraag

wir ....
A
sint
B
seid
C
sein
D
sind

Slide 20 - Quizvraag


sie (enkelvoud).........
A
bist
B
ist
C
sind
D
seid

Slide 21 - Quizvraag


ihr .........
A
bist
B
ist
C
sind
D
seid

Slide 22 - Quizvraag

lidwoorden
Kijk het filmpje op de volgende slide en beantwoord daarna de vragen

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Welke Duitse bepaalde lidwoorden waren er ook alweer?

Slide 25 - Open vraag

der, die oder das?

Tante
A
der
B
die
C
das

Slide 26 - Quizvraag

der, die oder das?

Bruder (broer)
A
der
B
die
C
das

Slide 27 - Quizvraag

der, die oder das?

Haus (huis)
A
der
B
die
C
das

Slide 28 - Quizvraag

der, die oder das?

Schwester (zus)
A
der
B
die
C
das

Slide 29 - Quizvraag

der, die oder das?

Freunden (vrienden)
A
der
B
die
C
das

Slide 30 - Quizvraag

der, die oder das?

Oma
A
der
B
die
C
das

Slide 31 - Quizvraag

der, die oder das?

Mädchen (meisje)
A
der
B
die
C
das

Slide 32 - Quizvraag

der, die oder das?

Königin Maxima

A
der
B
die
C
das

Slide 33 - Quizvraag

der, die oder das?

Eis (ijs)
A
der
B
die
C
das

Slide 34 - Quizvraag

der, die oder das?

Kuh (koe)
A
der
B
die
C
das

Slide 35 - Quizvraag

der, die oder das?

Hengst
A
der
B
die
C
das

Slide 36 - Quizvraag

der, die oder das?

Lehrerin (lerares)
A
der
B
die
C
das

Slide 37 - Quizvraag


Slide 38 - Open vraag

...en nu het onbepaald lidwoord 

ein/eine

kein/ keine

Slide 39 - Tekstslide

Tante
A
ein
B
eine

Slide 40 - Quizvraag

Kind
A
ein
B
eine

Slide 41 - Quizvraag

Hausdier
A
kein
B
keine

Slide 42 - Quizvraag

Leute
A
kein
B
keine

Slide 43 - Quizvraag

Hahn
A
eine
B
ein

Slide 44 - Quizvraag

woordenschat
oefen de woorden van leerjaar 1 op Quizlet 
(de link vind je op de volgende slide)

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Link