Grammatica: persoonlijke voornaamwoorden en haben en sein en lidwoorden

Wiederholung
 persoonlijke voornaamwoorden 
haben, sein
lidwoorden


1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Wiederholung
 persoonlijke voornaamwoorden 
haben, sein
lidwoorden


Slide 1 - Tekstslide

Lernziele
1. Je kan de persoonlijke voornaamwoorden gebruiken. 
2. Je kan de werkwoorden haben en zijn in de tegenwoordige tijd  vervoegen.
3. Je kan het geslacht van zelfstandige naamwoorden bepalen.

Slide 2 - Tekstslide

persoonlijke voornaamwoorden
(ik, jij, hij, zij, het, wij , jullie, zij , u)

Slide 3 - Tekstslide

Herhaal de persoonlijke voornaamwoorden op de volgende slide

Slide 4 - Tekstslide

ch
u
r / sie / es
ir
hr
ie / Sie

Slide 5 - Tekstslide

ik

Slide 6 - Open vraag

wij

Slide 7 - Open vraag

jullie

Slide 8 - Open vraag

jij

Slide 9 - Open vraag

u

Slide 10 - Open vraag

het

Slide 11 - Open vraag

1. Je kan de persoonlijke voornaamwoorden gebruiken. (Ich, du, er/sie/es....)
Ik snap het
Ik snap het een beetje
Ik snap het niet

Slide 12 - Poll

haben en sein

Slide 13 - Tekstslide

Herhaal de werkwoorden sein en haben op de volgende slide

Slide 14 - Tekstslide

hebben                          haben


ik heb                               ich habe

jij hebt                             du hast

hij/zij/het heeft           er/sie/es hat

wij hebben                    wir haben

jullie hebben                ihr habt

zij hebben/u heeft     sie/Sie haben

zijn                                   sein


ik ben                              ich bin

jij bent                            du bist

hij/zij/het is                  er/sie/es ist

wij zijn                             wir sind

julllie zijn                       ihr seid

zij zijn/u bent              sie/Sie sind

Slide 15 - Tekstslide

Goed geleerd?
Beantwoord dan de volgende vragen....

Slide 16 - Tekstslide

Eerst het werkwoord haben...

Slide 17 - Tekstslide

wir ......
A
habben
B
haben
C
habe

Slide 18 - Quizvraag


ihr ...........
A
habt
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 19 - Quizvraag


du .........
A
habt
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 20 - Quizvraag

er/es/sie .....
A
habt
B
hast
C
haben
D
hat

Slide 21 - Quizvraag

sie (mv)....
A
habt
B
haben
C
hat

Slide 22 - Quizvraag

Nu het werkwoord sein....

Slide 23 - Tekstslide

Sie (u)....
A
siend
B
sind
C
seid
D
sit

Slide 24 - Quizvraag

ich ......
A
bin
B
bien
C
bist
D
sein

Slide 25 - Quizvraag

du .....
A
bist
B
bin
C
sind

Slide 26 - Quizvraag

wir ....
A
sint
B
seid
C
sein
D
sind

Slide 27 - Quizvraag


sie (enkelvoud).........
A
bist
B
ist
C
sind
D
seid

Slide 28 - Quizvraag


ihr .........
A
bist
B
ist
C
sind
D
seid

Slide 29 - Quizvraag

2. Je kan de werkwoorden haben en zijn in de tegenwoordige tijd vervoegen.
Ik snap het
Ik snap het een beetje
Ik snap het niet

Slide 30 - Poll

Nu nog de lidwoorden....
Herhaal de theorie op het volgende dia.

Je kan ook nog een filmpje kijken als je extra uitleg nodig hebt.

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Welke Duitse lidwoorden waren er ook alweer?

Slide 34 - Open vraag

der, die oder das?

Tante
A
der
B
die
C
das

Slide 35 - Quizvraag

der, die oder das?

Bruder
A
der
B
die
C
das

Slide 36 - Quizvraag

der, die oder das?

Haus
A
der
B
die
C
das

Slide 37 - Quizvraag

der, die oder das?

Schwester
A
der
B
die
C
das

Slide 38 - Quizvraag

der, die oder das?

Freunde (mv)
A
der
B
die
C
das

Slide 39 - Quizvraag

der, die oder das?

Oma
A
der
B
die
C
das

Slide 40 - Quizvraag

der, die oder das?

Mädchen (meisje)
A
der
B
die
C
das

Slide 41 - Quizvraag

der, die oder das?

Königin Maxima

A
der
B
die
C
das

Slide 42 - Quizvraag

der, die oder das?

Lampe
A
der
B
die
C
das

Slide 43 - Quizvraag

der, die oder das?

Kuh
A
der
B
die
C
das

Slide 44 - Quizvraag

der, die oder das?

Hengst
A
der
B
die
C
das

Slide 45 - Quizvraag

der, die oder das?

Lehrerin
A
der
B
die
C
das

Slide 46 - Quizvraag

3. 3. Je kan het geslacht van zelfstandige naamwoorden bepalen.
Ik snap het
Ik snap het een beetje
Ik snap het niet

Slide 47 - Poll

Ende!!!

Slide 48 - Tekstslide