Grammatica H1

Grammatica H1
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Grammatica H1

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica 1
Persoonsvorm
Zinsdelen
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Werkwoordsoorten (hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord, koppelwerkwoord)
Naamwoordelijk gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Voorzetselvoorwerp
Bijwoordelijke bepaling

Slide 2 - Tekstslide

Voorbeeldzinnen bespreken
Daarom gaat hij zaterdag niet mee naar het feest!
Mevrouw Van Oorschot is al maanden aan het verlangen naar de zomervakantie.
De directeur van school blijkt een enorm voorstander te zijn van het voetballen tijdens de pauze.
De eerste keer heb ik hem toch het voordeel van de twijfel gegeven.
Morgen zou zomaar eens een heel leuke dag kunnen worden.

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeldzin toets
Daarom gaat hij zaterdag niet mee naar het feest!

Persoonsvorm:
Zinsdelen:
Onderwerp:
Werkwoordelijk gezegde:
Naamwoordelijk gezegde:
Lijdend voorwerp:
Meewerkend voorwerp:
Voorzetselvoorwerp:
Bijwoordelijke bepaling:

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeldzin toets
Daarom / gaat /  hij / zaterdag / niet / mee / naar het feest!

Persoonsvorm: gaat
Zinsdelen: //
Onderwerp: hij
Werkwoordelijk gezegde: gaat mee 
Naamwoordelijk gezegde:
Lijdend voorwerp: -
Meewerkend voorwerp: -
Voorzetselvoorwerp: naar het feest
Bijwoordelijke bepaling: daarom, zaterdag, niet

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeldzin toets
Mevrouw Van Oorschot is al maanden aan het verlangen naar de zomervakantie.

Persoonsvorm:
Zinsdelen:
Onderwerp:
Werkwoordelijk gezegde (ook hww, zww, kww):
Naamwoordelijk gezegde:
Lijdend voorwerp:
Meewerkend voorwerp:
Voorzetselvoorwerp:
Bijwoordelijke bepaling:

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeldzin toets
Mevrouw Van Oorschot / is / al maanden / aan het verlangen / naar de zomervakantie.

Persoonsvorm: is
Zinsdelen: // 
Onderwerp: Mevrouw Van Oorschot
Werkwoordelijk gezegde: is (hww) aan het verlangen (zww)
Naamwoordelijk gezegde: -
Lijdend voorwerp: - 
Meewerkend voorwerp: - 
Voorzetselvoorwerp: naar de zomervakantie
Bijwoordelijke bepaling: al maanden

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeldzin toets
De directeur van school blijkt een enorm voorstander te zijn van het voetballen tijdens de pauze.

Persoonsvorm:
Zinsdelen:
Onderwerp:
Werkwoordelijk gezegde (ook hww, zww, kww):
Naamwoordelijk gezegde:
Lijdend voorwerp:
Meewerkend voorwerp:
Voorzetselvoorwerp:
Bijwoordelijke bepaling:

Slide 8 - Tekstslide

De directeur van school / blijkt / een enorm voorstander / te zijn / van het voetballen tijdens de pauze.

Persoonsvorm: blijkt
Zinsdelen: // 
Onderwerp: de directeur van school
Werkwoordelijk gezegde: -
Naamwoordelijk gezegde: blijkt (hww) een enorm voorstander (naamwoordelijk deel) te zijn (kww)
Lijdend voorwerp: -
Meewerkend voorwerp: -
Voorzetselvoorwerp: van het voetballen tijdens de pauze
Bijwoordelijke bepaling: - !!

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeldzin toets
De eerste keer heb ik hem toch het voordeel van de twijfel gegeven.

Persoonsvorm:
Zinsdelen:
Onderwerp:
Werkwoordelijk gezegde (ook hww, zww, kww):
Naamwoordelijk gezegde:
Lijdend voorwerp:
Meewerkend voorwerp:
Voorzetselvoorwerp:
Bijwoordelijke bepaling:

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeldzin toets
De eerste keer / heb / ik / hem / toch / het voordeel van de twijfel /  gegeven.

Persoonsvorm: heb
Zinsdelen: // 
Onderwerp: ik
Werkwoordelijk gezegde: heb (hww) gegeven (zww)
Naamwoordelijk gezegde: -
Lijdend voorwerp: het voordeel van de twijfel
Meewerkend voorwerp: hem
Voorzetselvoorwerp: - 
Bijwoordelijke bepaling: De eerste keer, toch

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeldzin toets
Morgen zou zomaar eens een heel leuke dag kunnen worden.

Persoonsvorm:
Zinsdelen:
Onderwerp:
Werkwoordelijk gezegde (ook hww, zww, kww):
Naamwoordelijk gezegde:
Lijdend voorwerp:
Meewerkend voorwerp:
Voorzetselvoorwerp:
Bijwoordelijke bepaling:

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeldzin toets
Morgen / zou / zomaar - eens / een heel leuke dag / kunnen worden.

Persoonsvorm: zou
Zinsdelen: // 
Onderwerp: morgen
Werkwoordelijk gezegde : -
Naamwoordelijk gezegde: zou (hww) een heel leuke dag (nwd deel) kunnen (hww) worden (kww)
Lijdend voorwerp: -
Meewerkend voorwerp: -
Voorzetselvoorwerp: - 
Bijwoordelijke bepaling: zomaar - eens

Slide 13 - Tekstslide

Herhaling grammatica
Oefen zelf wat je nog moeilijk vindt op

cambiumned.nl

Of (werkwoord)spelling op de app

Slide 14 - Tekstslide

Zoë gelooft in elfjes.

Zit er een zelfstandig naamwoord in de zin?
A
Nee
B
Ja, Zoë.
C
Ja, elfjes.
D
Ja, elfjes en Zoë.

Slide 15 - Quizvraag

Ik loop naar het park.
Het =
A
Een bepaald lidwoord.
B
Een onbepaald lidwoord.
C
Geen lidwoord.

Slide 16 - Quizvraag

Het waait.

Het =
A
Een lidwoord
B
Geen lidwoord

Slide 17 - Quizvraag

Ik ga zitten op een bankje.
Een =
A
Een bepaald lidwoord.
B
Een onbepaald lidwoord.
C
Geen lidwoord.

Slide 18 - Quizvraag

Ze had goed willen leren voor de toets.

Hoeveel werkwoorden zie je?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 19 - Quizvraag

Ze had goed willen leren voor de toets.

Wat is het belangrijkste werkwoord dat laat zien wat er gebeurt?
A
had
B
willen
C
leren

Slide 20 - Quizvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Morgen
wordt
het
feest
gevierd.

Slide 21 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Hij 
kocht 
het
mooie
cadeau.

Slide 22 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Zij
laten
hun
auto
morgen
repareren. 

Slide 23 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Hij 
heeft
weer
niet
geluisterd.

Slide 24 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Hij 
heeft
weer
niet
geluisterd.

Slide 25 - Sleepvraag

Wat is de persoonsvorm?
'Houd eens je mond.'
A
Houd
B
Er is geen persoonsvorm.
C
eens
D
je mond

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
'In zijn broek heeft Tsjerk een scheur.'
A
zijn
B
Tsjerk
C
heeft
D
een scheur

Slide 27 - Quizvraag

Deel de zin op in zinsdelen:

Abel wil graag een koekje geven aan Rens.

Slide 28 - Open vraag

Deel de zin op in zinsdelen:

Gisteren tijdens de grote pauze hebben de jongens een stevig potje gevoetbald.

Slide 29 - Open vraag

Wat is het onderwerp in deze zin?
Jasmijn heeft het afgelopen weekend carnaval gevierd.

Slide 30 - Open vraag

Wat is het onderwerp in deze zin?
Tijdens de vergadering bleken de directeuren veel vragen te hebben.

Slide 31 - Open vraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Morgen
wordt
het
feest
gevierd.

Slide 32 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Zij
laten
hun
auto
morgen
repareren. 

Slide 33 - Sleepvraag

Voorbeeldzin toets
Knut en Merijn hebben meerdere projecten over kunst bekeken. 

Persoonsvorm:
Onderwerp:
Werkwoordelijk gezegde:
Naamwoordelijk gezegde:
Lijdend voorwerp:
Meewerkend voorwerp:

Slide 34 - Tekstslide

Voorbeeldzin toets
De boekopdracht van Finn is fantastisch geworden. 

Persoonsvorm:
Onderwerp:
Werkwoordelijk gezegde:
Naamwoordelijk gezegde:
Lijdend voorwerp:
Meewerkend voorwerp:

Slide 35 - Tekstslide

Voorbeeldzin toets
De juf heeft de klas verschillende zakjes chips gegeven.

Persoonsvorm:
Onderwerp:
Werkwoordelijk gezegde:
Naamwoordelijk gezegde:
Lijdend voorwerp:
Meewerkend voorwerp:

Slide 36 - Tekstslide

Voorbeeldzin toets
Piet heeft zijn vrienden verschillende soorten scheetkussens gedoneerd.

Persoonsvorm:
Onderwerp:
Werkwoordelijk gezegde:
Naamwoordelijk gezegde:
Lijdend voorwerp:
Meewerkend voorwerp:

Slide 37 - Tekstslide

Voorbeeldzin toets
De scheetkussens van Piet zijn een ware hit geworden. 

Persoonsvorm:
Onderwerp:
Werkwoordelijk gezegde:
Naamwoordelijk gezegde:
Lijdend voorwerp:
Meewerkend voorwerp:

Slide 38 - Tekstslide

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
koppelwerkwoord
Vanmiddag
gaat
het
feest
beginnen.

Slide 39 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
koppelwerkwoord
Zij
laten
hun
auto
morgen
repareren. 

Slide 40 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
koppelwerkwoord
De meiden
zullen
meestal
best wel lief
zijn. 

Slide 41 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
koppelwerkwoord
De vrouw
had
gisteren
heel erg graag
moeder 
willen 
worden. 

Slide 42 - Sleepvraag

Naamwoordelijk deel?

De kok heeft fantastisch lekker gekookt.
A
De kok
B
fantastisch lekker
C
geen naamwoordelijk deel

Slide 43 - Quizvraag

Naamwoordelijk deel?

De kok blijkt een ware fijnproever te zijn.
A
De kok
B
een ware fijnproever
C
geen naamwoordelijk deel

Slide 44 - Quizvraag

Wat is het voorzetselvoorwerp in deze zin?

Ik geef les aan een stel knapperds.

Slide 45 - Open vraag

Voorzetselvoorwerp of niet?
Ik verlang naar de volgende vakantie.
A
Ja
B
Nee

Slide 46 - Quizvraag

Voorzetselvoorwerp of niet?
Je sokken liggen bij de wasmachine.
A
Ja
B
Nee

Slide 47 - Quizvraag

Wat is het voorzetselvoorwerp in deze zin?

Dat feest | liep | uit | op een geweldige vechtpartij.
A
Dat feest
B
liep uit
C
op een geweldige vechtpartij
D
geen voorzetselvoorwerp

Slide 48 - Quizvraag

Wat is het voorzetselvoorwerp in deze zin?

De trein | arriveert | rond 16.00u | op het perron.
A
De trein
B
rond 16.00u
C
op het perron
D
geen voorzetselvoorwerp

Slide 49 - Quizvraag

Wat is in deze zin het voorzetselvoorwerp?

Hij | heeft | urenlang | gewacht | op zijn vriendin.
A
Hij
B
urenlang
C
op zijn vriendin
D
geen voorzetselvoorwerp

Slide 50 - Quizvraag

Wat is in deze zin het voorzetselvoorwerp?

Meneer van Deutekom | ergerde | zich | mateloos | aan het spel van Helmond Sport.
A
Meneer van Deutekom
B
mateloos
C
aan het spel van Helmond Sport
D
geen voorzetselvoorwerp

Slide 51 - Quizvraag