herhaling TW1

Ik vind de nieuwe maatregelen onoverbodig
helemaal eens
eens
neutraal
oneens
helemaal oneens
1 / 32
volgende
Slide 1: Poll
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Ik vind de nieuwe maatregelen onoverbodig
helemaal eens
eens
neutraal
oneens
helemaal oneens

Slide 1 - Poll

Planning
1. Oefenopgave
2. Herhaling

Slide 2 - Tekstslide

H1

Slide 3 - Tekstslide

Rechtspersonen
neemt zelfstandig deel aan het rechtsverkeer en kan: 
  • bezittingen hebben 
  • mensen in dienst nemen 
  • geld lenen
  • contracten afsluiten 

Slide 4 - Tekstslide

Rechtsvormen 

Slide 5 - Tekstslide

Taken van het management
  • Bepalen doelstellingen organisatie: Wat gaan we doen?
  • Plannen van de taken: Wanneer gaan we dat doen?
  • Organiseren: Wie doet wat precies en wanneer?
  • Geven van leiding: Ervoor zorgen dat iedereen wel wat wanneer doet, zoals afgesproken.
  • Controleren: Hoe gaat het met dat wat we moeten doen?

Slide 6 - Tekstslide

H2

Slide 7 - Tekstslide

Wat is een procent?
  • 1 % =  1/100 = 0,01 
  • Wat is een promille? 
  • 1 ‰ = 1/1.000 = 0,001


Slide 8 - Tekstslide

Wat is nettowinst?
A
Het bedrag dat je overhoudt
B
Het kopen van kapitaalgoederen
C
Wanneer de opbrengsten hoger zijn dan de kosten
D
Wanneer de kosten hoger zijn dan de opbrengsten

Slide 9 - Quizvraag

Van omzet naar nettowinst
Omzet 
Inkoopwaarde omzet -
Brutowinst 
Overige kosten             
Nettowinst


Slide 10 - Tekstslide

De nettowinst in 2015 was €40.000
In 2016 was de nettowinst €45.000
Met hoeveel % is de nettowinst toegenomen?
A
10,5%
B
12,2%
C
13,5%
D
12,5%

Slide 11 - Quizvraag

Brutowinst is 35% van de omzet. De omzet is € 400.
De omzet = 100%

A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Brutowinst is 35% van de omzet. De omzet is € 400.
Bereken de inkoopwaarde vd omzet.
A
0,35 x 400 = €140
B
0,65 x 400 = €260

Slide 13 - Quizvraag

De brutowinst is 40% van de omzet. De inkoopwaarde v.d. omzet is €600,-
Hoeveel is de omzet?
A
€1000,-
B
€240,-
C
€360,-
D
€550,-

Slide 14 - Quizvraag


Wat is het indexcijfer van 2013?
A
94
B
95
C
96
D
97

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het indexcijfer van 2008?
A
146
B
132
C
126
D
100

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het (gewogen) gemiddelde?
Lengte in cm
99
102
103
104
105
106
109
112
Frequentie
1
3
8
3
6
4
2
1
A
103
B
104,46
C
104,50
D
104

Slide 17 - Quizvraag

H3

Slide 18 - Tekstslide

Balans
  • Een balans is een overzicht van de bezittingen, vreemd vermogen en het eigen vermogen van een organisatie op een bepaald moment
  • De bezittingen (activa), staan links op de balans. Het vermogen (passiva), staan rechts op de balans. 
  • Aan het vermogen kun je zien hoe de bezittingen zijn gefinancierd: met het eigen vermogen en/of met vreemd vermogen.

Slide 19 - Tekstslide

De balans moet in balans blijven
Een stijging van een balanspost heeft gevolgen

  • Een balanspost aan dezelfde kant daalt
  • Een balanspost aan de andere kant stijgt
  • Een combinatie van dezelfde kant daalt en de andere kant stijgt kan ook voorkomen

Slide 20 - Tekstslide

Een resultatenrekening of winst & verliesrekening is een overzicht van de ... over een bepaalde periode.
A
Ontvangsten en uitgaven
B
Opbrengsten en kosten
C
Bezittingen en vermogen

Slide 21 - Quizvraag

Winst en verliesrekening
Opbrengsten = geld waarop de organisatie recht heeft gedurende een bepaalde periode door de verkoop van goeder of het leveren van diensten. Bijv. omzet, rente, huur.'
Let op: of het geld echt ontvangen is, is dus NIET belangrijk, het gaat om het RECHT op geld.

Kosten = de geldwaarde van alles wat een onderneming gedurende een bepaalde periode heeft opgeofferd voor de productie en verkoop van goederen of het leveren van diensten. Vb huur, rente, salaris
Let op: of er echt betaald is, is dus NIET belangrijk, het gaat om de PLICHT om te betalen




Slide 22 - Tekstslide

Liquiditeitsoverzicht 
Liquiditeitsoverzicht een samenvatting van de ontvangsten en uitgaven per kas of bank in één bepaalde periode per post.

Geld in = ontvangsten
Geld uit = uitgaven

Slide 23 - Tekstslide

Bij welk overzicht zetten we wel een plus of min?
A
mutaties op de balans
B
de balans
C
liquiditeitsoverzicht
D
winst en verliesrekening

Slide 24 - Quizvraag

H4

Slide 25 - Tekstslide

H5

Slide 26 - Tekstslide

Benoem het verschil tussen een sommenverzekering en een schadeverzekering

Slide 27 - Open vraag

Welke verzekering is een sommenverzekering?
A
Brandverzekering
B
Kredietverzekering
C
Compangnon-verzekering
D
Bedrijfsschade verzekering

Slide 28 - Quizvraag

Een zorgverzekering is geen schadeverzekering
A
Juist
B
Onjuist

Slide 29 - Quizvraag

Je spreekt met de bank een krediet limiet af. Hierbinnen mag je aflossen op ieder moment en geld opnemen tot de krediet limiet.
A
Persoonlijke lening
B
Doorlopend krediet
C
Huurkoop
D
Koop op afbetaling

Slide 30 - Quizvraag

Je sluit een lening af voor de aanschaf van een auto (duurzaam product). Je wordt pas eigenaar van de auto na de laatste termijnbetaling.
A
Persoonlijke lening
B
Doorlopend krediet
C
Huurkoop
D
Koop op afbetaling

Slide 31 - Quizvraag

Evaluatie
hoe vond je deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll