Ben je (goed) voorbereid op de toets? Hoe heb je je voorbereid?
1 / 21
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1
In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Ben je (goed) voorbereid op de toets? Hoe heb je je voorbereid?
Slide 1 - Open vraag
Welke uitspraak is waar?
A
Als een zin meer dan een mededeling bevat, zet je achter de zin een
uitroepteken
B
Je kunt twee mededelingen samenvoegen met een verbindingswoord.
C
Je zet altijd een komma voor ‘en’ en ‘of’.
D
Verbindingswoorden staan nooit aan het begin van de zin.
Slide 2 - Quizvraag
In welke zin zijn leestekens juist gebruikt?
A
Ik hou heel erg van patat maar, mijn kleine zusje houdt meer van pizza.
B
Mijn moeder weet niet of we op thuis zijn, voor het eten?
C
Nadat we uit het zwembad teruggekeerd waren, kregen we allen een ijsje.
D
Zou je je zo langzamerhand niet eens gaan aankleden.
Slide 3 - Quizvraag
Neem de zinnen over en zet hoofdletters en leestekens waar dat moet. 1. je moet tijdens de les engels beter opletten willianne de groot 2. woont de heer a van den berg in de lente liever nederland of in zweden
Slide 4 - Open vraag
Noteer het verkleinwoord van de volgende woorden. 28 café 29 ketting 30 radio 31 worm
Slide 5 - Open vraag
Noteer de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd. 32 […] (Redden) je broer zich een beetje nu hij op kamers […] (wonen)? 33 Ik [...] (worden) altijd zenuwachtig van haar gegiechel.
Slide 6 - Open vraag
Vul de zin met het juiste woord aan. Het-woorden zijn …
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 7 - Quizvraag
Vul het juiste verwijswoord in. Kies uit: deze, die, dit of dat. 23 De trui […] hij vanmorgen aangetrokken had, was vuil. 24 Mijn vriendinnen keken vol bewondering naar het sieraad, […] ik om mijn nek had.
Slide 8 - Open vraag
Wat is het meervoud van ‘epidemie?
A
epidemies
B
epidemiën
C
epidemieën
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het meervoud van museum?
A
musea
B
musea's
C
museums
D
Er zijn meerdere mogelijkheden
Slide 10 - Quizvraag
Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd. 32 Ze […] (beven) van angst, omdat de wind nog aan de zeilen […] (rukken). 33 Steeds als de bliksem […] (flitsen), […] (verstoppen) de matrozen zich in hun bed.
Slide 11 - Open vraag
Welke uitspraak is waar?
1. Het woord ‘vervolgens’ geeft een opsomming aan. 2. Het woord ‘dus’ kan een reden en een conclusie aangeven.
A
De eerste bewering is juist; de tweede niet juist.
B
De eerste bewering is niet juist; de tweede juist.
C
Beide beweringen zijn niet juist
D
Beide beweringen zijn juist.
Slide 12 - Quizvraag
Welk signaalwoord past in de zin? bovendien, immers, maar, ook, tenzij, uiteindelijk, vroeger 24 Ik kan de deur niet opendoen! Ik heb […] geen sleutel. 25 Je mag vanavond een film kijken, […] je nog huiswerk hebt.
Slide 13 - Open vraag
Vul het juiste ontbrekende signaalwoord in.
verband signaalwoorden 26 opsomming […], ten tweede, ten slotte 27 tijd (chronologie) […], nu, later
Slide 14 - Open vraag
Noteer het meervoud van de volgende woorden. 28 cirkelzaag 29 winkeldief 30 zeerob
Slide 15 - Open vraag
Welke meervoudsvorm is onjuist gespeld? Noteer van dit woord de juiste spelling. dreumesen – halzen – monnikken – parafen – poriën – stoomwalsen – zilversmeden
Slide 16 - Open vraag
Kies de juiste spelling. 32 [restaurant|restourant] 33 [automatisch|outomatisch]
Slide 17 - Open vraag
Leg uit of ‘kijken’ en ‘liegen’ zwakke of sterke werkwoorden zijn.
Slide 18 - Open vraag
Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd. 35 Terwijl Arthur […] (slapen), […] (gaan) de kaars naast zijn bed langzaam uit. 36 Naast hem […] (liggen) Ygraine, die even later van een zoon […] (bevallen).
Slide 19 - Open vraag
Ben je nu beter voorbereid op de toets? Weet je wat je moet doen om te leren?
Slide 20 - Open vraag
Deze les
Oefen voor de toets op NL Online
H1-H2-H3
Rechterkolom 'extra opdracht' maken
van 'Spelling' 'spelling werkwoorden' en 'formuleren'