Oefentoets brugklas hoofdstuk 2 en 3

Oefentoets b1
hoofdstuk 2 en 3
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Oefentoets b1
hoofdstuk 2 en 3

Slide 1 - Tekstslide

Woordenschat
Wat betekent 'toenmalige'?

Slide 2 - Open vraag

Woordenschat
Wat betekent 'attractief'?

Slide 3 - Open vraag

Woordenschat
Wat betekent 'doubleren'?

Slide 4 - Open vraag

Woordenschat
Wat betekent 'afgunst'?

Slide 5 - Open vraag

Woordenschat
Wat betekent 'onbekend maakt onbemind'?

Slide 6 - Open vraag

Woordenschat
Wat betekent 'de kroon spannen'?

Slide 7 - Open vraag

Woordenschat
Maak een zin waaruit de betekenis duidelijk wordt: het feestvarken

Slide 8 - Open vraag

Woordenschat
Welk woord past in deze zin?
Jammer genoeg was er weinig […] om naar de film te gaan.

Slide 9 - Open vraag

Woordenschat
Welk woord past in deze zin?
In de krant schreef de […..] over de heftige brand in het gemeentehuis.

Slide 10 - Open vraag

Woordenschat
Vul aan:
Wat is het hier een saaie boel! Kan er niet iemand […]
A
Abraham/Sara zien?
B
de bloemetjes buiten zetten?
C
op eieren lopen?
D
wat leven in de brouwerij brengen?

Slide 11 - Quizvraag


Woordenschat
Vul aan:
Die populaire bakker heeft al zijn klanten […] toen hij op 1 april aankondigde
met zijn zaak te gaan stoppen.

A
bij de neus genomen
B
door de mand laten vallen
C
er feestelijk voor bedankt
D
naar de pijpen gedanst

Slide 12 - Quizvraag

Grammatica
Welke verdeling in zinsdelen is juist?
A
Op de Dam / kun / je overdag / honderden duiven / voeren.
B
Op de Dam / kun / je overdag / honderden / duiven / voeren.
C
Op de Dam / kun / je / overdag honderden duiven / voeren.
D
Op de Dam / kun / je / overdag / honderden duiven / voeren.

Slide 13 - Quizvraag

Grammatica
Welke verdeling in zinsdelen is juist?
A
Willen / jullie / morgen / nog / naar de carnavalsoptocht / gaan kijken?
B
Willen / jullie / morgen / nog naar de carnavalsoptocht / gaan kijken?
C
Willen / jullie / morgen / nog naar / de carnavalsoptocht / gaan kijken?
D
Willen / jullie / morgen nog / naar de carnavalsoptocht / gaan kijken?

Slide 14 - Quizvraag

Grammatica
Noteer de woordsoorten (lw, zn, bn, ww) uit de volgende zin:
Willen jullie morgen nog naar de carnavalsoptocht gaan kijken?

Slide 15 - Open vraag

Grammatica
Noteer de woordsoorten (lw, zn, ww, bn) uit de volgende zin: Op de Dam kun je overdag grijze duiven voeren.

Slide 16 - Open vraag

Grammatica
Ontleed de volgende zin volledig (pv, wg, ow, zinsdeelstrepen)
Wil jij morgen met mij naar de bioscoop?

Slide 17 - Open vraag

Grammatica
Ontleed de volgende zin volledig (pv, wg, ow, zinsdeelstrepen)
Mijn man kan erg lekker koken.

Slide 18 - Open vraag

Formuleren
Vul het juiste verwijswoord (die/deze/dit/dat) in: [...] toneelstuk werd eerder in Londen opgevoerd.

Slide 19 - Open vraag

Formuleren
Vul het juiste verwijswoord (die/deze/dit/dat) in: [...] man draagt mooie schoenen.

Slide 20 - Open vraag

Formuleren
Vul het juiste verwijswoord (die/deze/dit/dat) in: Hoe heet het hondje [...] jullie gisteren hebben gekocht?

Slide 21 - Open vraag

Formuleren
Vul het juiste verwijswoord (die/deze/dit/dat) in: [...] boek gaat over een jongen [...] meedoet aan een tenniswedstrijd.

Slide 22 - Open vraag

Formuleren
Noem drie signaalwoorden voor tijd

Slide 23 - Open vraag

Formuleren
Noem drie signaalwoorden voor toelichting

Slide 24 - Open vraag

Formuleren
Vul een passend signaalwoord in:
Annet maakt haar lunchpakket klaar, […] ze naar school gaat.

Slide 25 - Open vraag

Formuleren
Vul een passend signaalwoord in:
Ik ga met de fiets, [...] ik de bus te duur vind.

Slide 26 - Open vraag

Spelling
Noteer het meervoud van 'leeuwerik'

Slide 27 - Open vraag

Spelling
Noteer het meervoud van 'locomotief'

Slide 28 - Open vraag

Spelling
Noteer het meervoud van 'calorie'

Slide 29 - Open vraag

Spelling
Welke meervoudsvorm is niet juist gespeld?
A
angsthazen
B
damschijven
C
orchideën
D
theorieën

Slide 30 - Quizvraag

Spelling
Welke is juist?
A
cauplet
B
couplet
C
koeplet
D
coepplet

Slide 31 - Quizvraag

Spelling
Welke is juist?
A
pouse
B
pouze
C
pauze
D
pause

Slide 32 - Quizvraag

Spelling
Welke is juist?
A
vitamine
B
vitamiene
C
fitamyne
D
vietamiene

Slide 33 - Quizvraag

Spelling - werkwoorden
Spel de werkwoorden in de verleden tijd correct:
Naast hem […] (liggen) Ygraine, die even later van een zoon […] (bevallen).

Slide 34 - Open vraag

Spelling - werkwoorden
Spel de werkwoorden in de verleden tijd correct:
Omdat het hard […] (vriezen), […] (dragen) de vroedvrouw een wollen muts.

Slide 35 - Open vraag

Spelling - werkwoorden
Spel het werkwoord in verleden tijd correct:
Sam [...] (zijn) blij om zijn oma te zien.

Slide 36 - Open vraag

Spelling - werkwoorden
Spel de werkwoorden in de verleden tijd correct:
Die vandalen […] (bekogelen) eerst een treinstel en […] (gooien) vervolgens een lucifer in het schoonmaakmagazijn.

Slide 37 - Open vraag

Spelling - werkwoorden
Spel de werkwoorden in de verleden tijd correct:
Jij [...] (praten) veel te veel in deze les [...] (vinden) de juf.

Slide 38 - Open vraag

Einde 


Succes met de toets!

Slide 39 - Tekstslide