In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Inklemmen
Vandaag ga je aan de slag met paragraaf 2.2
De paragraaf heet "oplossen met inklemmen"
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoel
Ik kan bij verschillende sommen de ontbrekende waarde berekenen
Slide 2 - Tekstslide
Even opwarmen: In totaal zijn er 32 snoepjes. Een vriend pakt er 15 weg, hoeveel snoepjes kun jij nog pakken?
A
15
B
17
C
47
D
22
Slide 3 - Quizvraag
Rekenvolgorde
Vorig jaar heb je geleerd in welke volgorde je sommen moet oplossen.
Je krijgt hier een sleepvraag over.
Je ziet bij de sleepvraag vakjes boven elkaar staan, deze komen dus eigenlijk "tegelijk".
Slide 4 - Tekstslide
Haakjes
wegwerken
+
x
:
-
Slide 5 - Sleepvraag
Maak Opdracht 14 op blz. 79
Hieronder vind je voor verschillende soorten sommen een tip. Klik erop om de tip te krijgen.
Plussommen
Op de plek van de hand moet een getal staan.
VB: 4 + ..... = 9
Zie het zo: er liggen 4 snoepjes. Er moeten een aantal snoepjes worden bijgelegd, zodat het totaal op 9 komt.
Er moeten 5 snoepjes worden bijgelegd, dus het getal op de puntjes is 5
Minsommen
Op de plek van de hand moet een getal staan.
VB: 15 - ..... = 8
Zie het zo: in totaal zijn er 15 snoepjes. Iemand heeft een aantal snoepjes weggehaald. Dit is het aantal wat op de puntjes moet staan. Uiteindelijk liggen er nog 8, hoeveel snoepjes zijn dan weggehaald?
Antwoord: er zijn 7 snoepjes weggehaald, want 15 - 7 = 8
Keersommen
Op de plek van de hand moet een getal staan.
VB: ... x 5 = 20
Zie het zo: er zijn een bepaald aantal groepjes, het aantal staat op de puntjes. Ieder groepje heeft 5 groepsleden en in totaal zijn er 20 personen. Hoeveel groepjes van 5 zijn er nodig om in totaal 20 personen te krijgen?
Antwoord: 4 groepen, dus het getal op de puntjes is 4
Deelsommen
Op de plek van de hand moet een getal staan.
VB: ... : 5 = 20
Zie het zo: achter het deel teken staat het aantal groepjes, in dit voorbeeld 5. Achter het = teken staat het aantal groepsleden, dus 20.
Op de puntjes staat het totaal aantal personen.
We hebben 5 groepen van 20, dus 20 x 5 = 100.
Ons antwoord is dus 100
Slide 6 - Tekstslide
Even opdracht 14 nakijken
Slide 7 - Tekstslide
Scrabble?
Misschien heb je wel ooit gehoord van Wordfeud, dat spelletje op je telefoon wat alle oude mensen spelen.
Bij dit spel moet je woorden neerleggen, per letter krijg je een bepaald aantal punten.
Je krijgt hier een aantal vragen over.
Slide 8 - Tekstslide
Maak opdracht 16 en 17 op blz. 79
Je kunt deze vragen oplossen door de waarde letters op te tellen en het van het totaal afhalen.
Opdracht 16:
1 + 3 + 1 + 1 = 6 punten
12 - 6 = 6 punten
De letter Z is 6 punten waard
Vergeet niet om antwoord te geven op de vraag zoals hierboven
Slide 9 - Tekstslide
Kijk opdracht 16 en 17 na
Slide 10 - Tekstslide
Inklemmen
Slide 11 - Tekstslide
Formule
Bedrag in euro = 24,50 + 34 x tijd in dagen Ze betalen 534,50. Hoeveel dagen huren zij?
Stap 1. Wat is de vergelijking?
534,50 = 24,50 + 34 x tijd in dagen
Stap 2: Proberen. Bij hoeveel dagen is het 534,50? Bij 15 dagen Stap 3: Je laat meerdere voorbeelden zien. In dit geval de dag ervoor én de dag erna. Hierna is het antwoord pas compleet
14: 24,50 + 34 x 14 = 500,50 15: 24,50 + 34 x 15 = 534,50 16: 24,50 + 34 x 16 = 568,50
Ze huren 15 dagen.
Slide 12 - Tekstslide
Wanneer kan je het beste 2 grafieken in 1 assenstelsel tekenen?
A
Omdat het er leuker uitziet.
B
Om dingen te vergelijken
C
Om ruimte te besparen.
Slide 13 - Quizvraag
2. Wat is waar?
A
Grafieken teken je met potlood.
B
Achter het antwoord moet je zetten wat het is. Bijv. cm.
C
Een vloeiende lijn teken je zonder geodriehoek.
D
Je moet altijd een lijn door de punten tekenen, want dat is de grafiek.
Slide 14 - Quizvraag
Wat is goed?
A
In een assenstelsel kun je meerdere grafieken tekenen.
B
In een grafiek kun je meerdere assenstelsels tekenen.
C
In een assenstelsel kun je slechts 1 grafiek tekenen.
D
In een grafiek kun je slechts 1 assenstelsel tekenen.
Slide 15 - Quizvraag
Voor het oplossen met grafieken gebruiken we het ... van de grafieken
A
Snijpunt
B
Nulpunt
Slide 16 - Quizvraag
Wat is inklemmen?
A
Bij inklemmen teken je eerst de grafiek en ga je dan opzoek naar de oplossing.
B
Bij inklemmen ga je eigenlijk gewoon steeds een antwoord proberen.
C
Bij inklemmen gok je het antwoord.
Slide 17 - Quizvraag
Inklemmen is ook wel:
A
Slim gokken
B
Gewoon wat invullen
Slide 18 - Quizvraag
Wat is inklemmen?
A
Bij inklemmen teken je eerst de grafiek en ga je dan opzoek naar de oplossing.
B
Bij inklemmen ga je rekenen met de formule. Denk aan een oude weegschaal.
C
Bij inklemmen schat je het antwoord.
D
Bij inklemmen ga je steeds een antwoord proberen tot je exact uitkomt
Slide 19 - Quizvraag
Los de volgende vergelijking op met inklemmen: 2,50 + 0,50f = 15
A
f = 5
B
f = 30
C
f = 10
D
f = 25
Slide 20 - Quizvraag
Los de volgende vergelijking op met inklemmen: 2 + 3,50t = 37