Spelling klas 3

Werkwoordspelling, hoofdletters en interpunctie.
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling, hoofdletters en interpunctie.

Slide 1 - Tekstslide

Spelling
Spellingsregels zorgen voor één systeem en daarmee efficiëntere communicatie. Goed kunnen spellen is van belang om in de maatschappij te kunnen functioneren.

Slide 2 - Tekstslide

Spelling: wie bepaalt hoe het hoort?

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Video

De weg naar één officiële spelling
  • 1804: Matthijs Siegenbeek (Nederduits)

Slide 5 - Tekstslide

Etymologie
Analogie
Waar komt een woord vandaan?
Hoe spellen we vergelijkbare woorden?

Slide 6 - Sleepvraag

De weg naar één officiële spelling
  • 1804: Matthijs Siegenbeek (Nederduits)
  • 1844: Jan Frans Willems (Vlaanderen)
  • 1864: Matthias de Vries en L.A. te Winkel (WNT)

Slide 7 - Tekstslide

Hoeveel pagina's telt het Woordenboek der Nederlandsche Taal?
A
15.698
B
49.255
C
33.877
D
54.199

Slide 8 - Quizvraag

Woordenboek der Nederlandsche Taal
Matthias de Vries en Lamert te Winkel
  • 49.255 pagina's (30 meter!)
  • 43 delen
  • 350.000-400.000 woorden
  • 1864-2001
  • Grootste woordenboek ter wereld 

Slide 9 - Tekstslide

De weg naar één officiële spelling
  • 1804: Matthijs Siegenbeek (Nederduits)
  • 1844: Jan Frans Willems (Vlaanderen)
  • 1864: Matthias de Vries en Lamert te Winkel (WNT)
  • 1905: Roeland Kollewijn (Zuid-Afrika)
  • 1934: Hendrik Marchant (Minister van Onderwijs)
  • 1947: regering Nederland (eerste Groene Boekje in 1954)

Slide 10 - Tekstslide

Spelling: wie bepaalt hoe het hoort?
  • Woordenlijsten (Groene Boekje, woordenlijst.org)
  • Woordenboeken (Van Dale, Prisma)
  • Handboeken spelling en stijl (Schrijfwijzer, onzetaal.nl)

Slide 11 - Tekstslide

Werkwoordspelling: pvtt
  • ik                                  stam                                   Ik word moe van fietsen.
  • jij achter de             stam                                   Word je niet helemaal gek van
    persoonsvorm                                                      die kerktoren?
  • jij/hij/zij/het            stam + t                              Hij wordt morgen vijftien jaar.
                                                                                         Wordt je leraar niet gek van jou?
  • wij/jullie/zij              hele werkwoord            Wij worden nooit verslagen.

Slide 12 - Tekstslide

Werkwoordspelling: pvvt
  • Sterke werkwoorden (klankverandering),
    bijvoorbeeld: lopen - liepen, schrijf je zoals
    je ze hoort.
  • Zwakke werkwoorden (geen klankverandering),
    gebruik het ex-fokschaap (t).
    Hele werkwoord + t(en) of d(en).
    Bijvoorbeeld: werken - werkten of
    wachten - wachtten of begeleiden - begeleidden.

Slide 13 - Tekstslide

Bijzonderheden werkwoordspelling
  • Engelse werkwoorden schrijf je volgens de Nederlandse spellingsregels, dit levert soms rare vormen op. Bijvoorbeeld: deleten - deleteten (pvvt) of uploaden - uploadden (pvvt) of stressen - stresten (pvvt).
  • Bijvoeglijke naamwoorden schrijf je altijd zo kort mogelijk! Bijvoorbeeld: het verwoeste huis of de gestrande olietanker of het gelande vliegtuig.

Slide 14 - Tekstslide

Kies de zin waarin de werkwoorden juist gespeld zijn.
A
Wordt die gevreeste ziekte niet met medicijnen aangepakt?
B
Word die gevreesde ziekte niet met medicijnen aangepakt?
C
Wordt die gevreesde ziekte niet met medicijnen aangepakt?
D
Word die gevreeste ziekte niet medicijnen aangepakt?

Slide 15 - Quizvraag

Kies de zin waarin de werkwoorden juist gespeld zijn.
A
Jullie trachtten mij gisteren nog over te halen.
B
Jullie trachten mij gisteren nog over te halen.
C
Jullie trachtte mij gisteren nog over te halen.
D
Jullie trachte mij gisteren nog over te halen.

Slide 16 - Quizvraag

Kies de zin waarin de werkwoorden juist gespeld zijn.
A
Ik eisde al mijn geld terug.
B
Ik eiste al mijn geld terug.
C
Ik eistte al mijn geld terug.
D
Ik eisdde al mijn geld terug.

Slide 17 - Quizvraag

Kies de zin waarin de werkwoorden juist gespeld zijn.
A
Ik baat in het geld van mijn erfenis.
B
Ik baatd in het geld van mijn erfenis.
C
Ik baadt in het geld van mijn erfenis.
D
Ik baad in het geld van mijn erfenis.

Slide 18 - Quizvraag

Met hoofdletters
  • Hoofdletters schrijf je aan het begin van een zin.
  • Als een zin met een apostrof begint, krijgt de eerste letter van het tweede woord een hoofdletter ('s Avonds...).
  • Eigennamen (personen, instituten, merken, historische gebeurtenissen, feestdagen) schrijf je met hoofdletter (Jansen, Voedingscentrum, Calvé, Holocaust, Bevrijdingsdag).
  • Tussenvoegsels bij namen schrijf je met een kleine letter, tenzij de voornaam/-letter niet eerder is genoemd (Hans van der Laan, maar: meneer Van der Laan).
  • Aardrijkskundige namen en afleidingen daarvan krijgen een hoofdletter (Rotterdam, West-Friesland, Nederlands).

Slide 19 - Tekstslide

Zonder hoofdletters
  • Maanden, dagen, windstreken, historische tijdperken en woorden die worden afgeleid van feestdagen schrijf je met een kleine letter (januari, donderdag, zuidoosten, oudheid, kerstvakantie).
  • Culturele, politieke en religieuze stromingen krijgen een kleine letter, maar een hoofdletter als het gaat om bewoners van een bepaald gebied of om een instituut in een stroming (socialisme, protestantisme, maar: Protestantse Kerk, joden (mensen met het joodse geloof), maar: Joden (mensen die tot het Joodse volk behoren)).

Slide 20 - Tekstslide

Interpunctie (leestekens)
  • Een punt zet je aan het einde van een zin of na een afkorting (a.d.h.v. of blz.).
  • Een vraagteken komt aan het einde van een vraagzin; een uitroepteken na een uitroep of bevel (Wat heb jij voor je toets spelling gehaald? Een dikke negen!).
  • Je schrijft een komma waar je een pauze hoort in een zin (bij een opsomming, tussen bijvoeglijke naamwoorden, tussen twee persoonsvormen).
  • Een dubbelepunt wil zeggen: nu komt een opsomming, citaat of nadere uitleg (Mirjam vertelde: 'Toen verliet ik het huis meteen en zei tegen niemand waar ik heen zou gaan.').
  • Let ook op de aanhalingstekens bij citaten ('Weet je,' zei hij, 'leestekens zijn best ingewikkeld.').

Slide 21 - Tekstslide

Wat schrijf je met een hoofdletter?
A
Straatnamen
B
Maanden
C
Religies
D
Historische perioden

Slide 22 - Quizvraag

Zelf werken
  • Doornemen en leren theorie formuleren en spelling.
  • Maak een samenvatting of markeer de belangrijkste dingen voor jezelf.
  • Oefen door het maken van de opdrachten.

Toets: 9 mei (voor degenen die naar Londen/Belfast zijn: 16 mei).
Denk aan je fictieverslag (deadline: 6 juni), handleiding op Itslearning.

Slide 23 - Tekstslide