Les 5

Lesprogramma
1. Terugblik op de vorige les (voor wie dat nodig heeft => anders ga je zelfstandig verder met het huiswerk)
- lees- en accenttekens


2. Maak opdr. 6.8 'Tekst herschrijven' van blok 6 Spelling.
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lesprogramma
1. Terugblik op de vorige les (voor wie dat nodig heeft => anders ga je zelfstandig verder met het huiswerk)
- lees- en accenttekens


2. Maak opdr. 6.8 'Tekst herschrijven' van blok 6 Spelling.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Leestekens
Leestekens verbeteren de leesbaarheid van teksten.

Er zijn veel verschillende leestekens.

Slide 3 - Tekstslide

ter info    1/2
Als je aanhalingstekens gebruikt voor citaten, maakt het niet uit of je 'enkele' of "dubbele" gebruikt. Zolang je maar consequent dezelfde gebruikt.

Bijv.
'Vorige week ben ik op vakantie geweest', zei Jan.
Jan zei: 'Vorige week ben ik op vakantie geweest.'
'Vorige week', zei Jan, 'ben ik op vakantie geweest.'

Slide 4 - Tekstslide

ter info 2/2

De puntkomma mag je gebruiken als zinnen nauw met elkaar zijn verbonden.

Bijv. We hebben een fijne vakantie gehad; vooral het weer was geweldig.

Echter kun je er ook voor kiezen om de puntkomma helemaal niet te gebruiken. 

Goed is namelijk ook:
We hebben een fijne vakantie gehad, vooral het weer was geweldig.
We hebben een fijne vakantie gehad. Vooral het weer was geweldig.


Slide 5 - Tekstslide

komma
A
Janneke, het leukste meisje uit 4h5, heeft nu ook de griep.
B
Janneke het leukste meisje uit 4h5, heeft nu ook de griep.
C
Janneke, het leukste meisje uit 4h5 heeft nu ook de griep.

Slide 6 - Quizvraag

Waar moet de komma?
A
Ik rijd hard want ik heb haast.
B
Ik rijd hard, want ik heb haast.
C
Ik rijd hard want, ik heb haast.

Slide 7 - Quizvraag

Waar moet de komma?
A
Piet, hoe oud ben jij?
B
Piet hoe oud, ben jij?
C
Piet hoe, oud ben jij?
D
Hier hoeft geen komma

Slide 8 - Quizvraag

Meervoud van komma?
A
kommaas
B
kommas
C
komma's
D
kommaa's

Slide 9 - Quizvraag

komma
A
Ik hou van chocolade, dropjes, spekjes en koekjes.
B
Ik hou van chocolade dropjes spekjes en koekjes.
C
Ik hou van chocolade , dropjes, spekjes, en koekjes.
D
Ik hou van chocolade , dropjes spekjes en koekjes.

Slide 10 - Quizvraag

komma
A
Toen ze thuis kwam, zag ze dat de lamp al brandde.
B
Toen ze thuis kwam zag ze dat de lamp al brandde.

Slide 11 - Quizvraag

Aanhalingsteken gebruik je bij:
A
een indirecte rede
B
een directe rede
C
indirecte- en directe rede
D
citaat voorop

Slide 12 - Quizvraag

Aanhalingstekens of geen aanhalingstekens?
A
Hij zei: "ik ben cool"
B
Hij zei: Ik ben cool.

Slide 13 - Quizvraag

Waar komen de aanhalingstekens?
A
'Wat voor smaak pizza wil jij?'
B
'Wat voor smaak pizza wil jij'?

Slide 14 - Quizvraag

In welke zin is het aanhalingsteken goed geplaatst?
A
"Ik liep naar buiten", en riep: Iedereen moet komen.
B
Ik liep naar buiten en riep":Iedereen moet komen".
C
Ik liep naar buiten en riep: "Iedereen moet komen."
D
Ik liep naar buiten, en riep: "Iedereen moet komen".

Slide 15 - Quizvraag

Aanhalingsteken of niet? Maria denkt: ik wil daar ook graag bij zijn.
A
wel
B
niet

Slide 16 - Quizvraag

Zelfstandig aan de slag
 Teams => lesmateriaal => spelling => uitlegfilmpjes

 

Maak opdr. 6.8 'Tekst herschrijven' van blok 6 Spelling.

Slide 17 - Tekstslide