Poëzie & fictie

Welkom!
Aan het einde van de les kun je...

...uitleggen wat het begrip 'engagement' betekent;

...benoemen of een tekst uit een verhaal 'engagement' blijkt.
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Aan het einde van de les kun je...

...uitleggen wat het begrip 'engagement' betekent;

...benoemen of een tekst uit een verhaal 'engagement' blijkt.

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik
Fictie / non-fictie

Realistisch / niet-realistisch

Proza / poëzie

Slide 2 - Tekstslide

Aan de slag!
Paragraaf A - De wereld van vandaag

Maak opdracht 1

Slide 3 - Tekstslide

Aantekening

Engagement = betrokkenheid. 

Uit het verhaal blijkt betrokkenheid bij een bepaalde problematiek (bijvoorbeeld verslaving of mensenhandel).

Oftewel: het verhaal speelt zich (deels) af rond een maatschappelijk probleem.

Slide 4 - Tekstslide

Aan de slag
Poëzie en fictie
Paragraaf A - De wereld van vandaag

Tekst 1 lezen (p. 198/199)
Opdracht 2 bespreken

Zelf tekst 2 lezen (p. 200/201)
Opdracht 3 maken = huiswerk woensdag

Slide 5 - Tekstslide

Welkom!
Aan het einde van de les kun je...

...uitleggen wat de begrippen 'vooruitwijzing' en 'stijl' betekenen in de literatuur;

...deze herkennen en beschrijven in een tekst.

Slide 6 - Tekstslide

Aan de slag!
Paragraaf C - Liefde

Maak opdracht 2, 3 & 4.

Slide 7 - Tekstslide

Aantekening
Vooruitwijzing = aanwijzing in een verhaal dat er iets gaat gebeuren, vaak zonder dat je precies weet wat er gaat gebeuren. 

Stijl = de manier waarop de schrijver schrijft.
Bijvoorbeeld: korte of lange zinnen, veel of weinig beeldspraak, wel of geen ironie, maar ook bijvoorbeeld: grappig, stoer of zakelijk. 

Slide 8 - Tekstslide

Welkom!
Aan het einde van de les kun je...

...uitleggen wat de begrippen 'motief' en 'thema' betekenen in de literatuur;

...deze herkennen en beschrijven in een tekst.

Slide 9 - Tekstslide

Begrippen
Schrijf de betekenis van onderstaande begrippen op in je schrift.

engagement

vooruitwijzing

stijl
timer
3:00

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag!
Paragraaf C - Liefde

Maak opdracht 5 & 6.

Slide 11 - Tekstslide

Aantekening
Motief = element dat vaker voorkomt in een verhaal. Motieven vestigen de aandacht op iets wat belangrijk is in het verhaal.

Thema = antwoord op de vraag waarover het verhaal nog meer gaat, afgezien van de personages en gebeurtenissen.

Slide 12 - Tekstslide

Welkom!
Aan het einde van de les kun je...

...het belangrijkste kenmerk van literatuur benoemen;

...uitleggen wat een vertelperspectief is;

...vier verschillende vertelperspectieven herkennen.

Slide 13 - Tekstslide

Aantekening
Literatuur = verzamelnaam voor fictionele teksten die een ‘diepere laag’ hebben. 
Een belangrijk kenmerk van literatuur is originaliteit, zowel in de stijl als in de inhoud van het verhaal.


‘Literaire’ personages zijn vaak complex en ze ontwikkelen zich op een onvoorspelbare manier. 
Door die onvoorspelbaarheid en originaliteit kan literatuur je op een andere manier naar de werkelijkheid laten kijken en je aan het denken zetten.

Slide 14 - Tekstslide

Aantekening: vertelperspectief
Vertelperspectief = standpunt van de schrijver; op welke manier leest / ervaart de lezer het verhaal?

ik-perspectief --> wanneer het verhaal vanuit de ik-vorm wordt verteld
     1. vertellend ik-perspectief = ik-verteller vertelt achteraf wat er is gebeurd (verleden tijd)
     2. belevend ik-perspectief = ik-verteller beleeft de gebeurtenissen op dit moment (tegenwoordige tijd)

personaal perspectief --> wanneer het verhaal in de hij- en zij-vorm wordt verteld
Het verhaal wordt verteld in de derde persoon, maar volgt wel één persoon in het verhaal (dus maar vanuit één perspectief)

Slide 15 - Tekstslide

Aantekening: vertelperspectief
auctoriale vertelsituatie --> kenmerkt zich doordat de verteller alles weet, maar zelf niet meespeelt in het verhaal ('alwetende verteller').
De verteller staat boven het verhaal, kijkt op het verhaal neer en weet alles over de personages en de gebeurtenissen.

Let op: een ik-verteller en personale verteller kunnen onbetrouwbaar zijn! 
want:
liegen, droombeelden hebben, dingen mooier voorstellen dan dat ze zijn!

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag!
Oefenen met vertelperspectieven (oefenmateriaal).

Slide 17 - Tekstslide

Welkom!
Aan het einde van de les kun je...

...de begrippen engagement, stijl, motief, thema en vertelperspectieven benoemen;

...drie soorten rijm herkennen in een gedicht.

Slide 18 - Tekstslide

Welke omschrijving hoort bij het begrip 'engagement'?
A
De manier waarop een verhaal verteld wordt.
B
De manier waarop een verhaal betrokkenheid toont.
C
De manier waarop de lezer een verhaal ervaart.
D
De manier waarop een bepaald thema steeds terugkomt.

Slide 19 - Quizvraag

Welk begrip hoort bij de volgende omschrijving:

"Antwoord op de vraag waarover het verhaal nog meer gaat, afgezien van de personages en gebeurtenissen."
A
Motief
B
Stijl
C
Vooruitwijzing
D
Thema

Slide 20 - Quizvraag

Welk begrip hoort bij de volgende omschrijving:

"Element dat vaker voorkomt in een verhaal. Motieven vestigen de aandacht op iets wat belangrijk is in het verhaal. "
A
Motief
B
Stijl
C
Vooruitwijzing
D
Thema

Slide 21 - Quizvraag

"De wind zorgt voor onrust: het zand, de strandtent, mijn haar. Alles lijkt op zoek te zijn naar een uitweg. Net als ik."

Welk perspectief wordt hier gebruikt?
A
Ik perspectief - belevend
B
Ik-perspectief - vertellend
C
Personaal perspectief
D
Auctoriaal perspectief

Slide 22 - Quizvraag

Wanneer een verteller geen rol speelt in het verhaal en alles weet van alle personen, noem je dit een ... perspectief.
A
belevend ik
B
vertellend ik
C
personale verteller
D
auctoriale verteller

Slide 23 - Quizvraag

De zin:
'Later zou hij nog vaak aan deze dag terugdenken.'

kom je tegen bij . . .
A
vertellend ik
B
auctoriale verteller
C
personaal perspectief
D
belevend ik

Slide 24 - Quizvraag


Welk perspectief is betrouwbaar?
A
vertellend ik
B
belevend ik
C
auctoriale verteller
D
personale verteller

Slide 25 - Quizvraag

Vormen van rijm
Vier vormen van rijm:

Eindrijm

Assonantie = klankrijm

Alliteratie = beginrijm

Binnenrijm = woorden die in een zin op elkaar rijmen

Slide 26 - Tekstslide

Aantekening: vormen van rijm
Eindrijm (herhaling)
De woorden aan het einde van de regel hebben dezelfde klank. 

Van het eindrijm kun je een rijmschema maken.

Slide 27 - Tekstslide

Aantekening: vormen van rijm
Assonantie = klinkerrijm
--> klankovereenkomst in klinkers


Maar het leven is te hard en vast
Of we al een rustplaats graven,
Nog nimmer kwam de grote nacht
En is een mensch gaan slapen. 

M. Nijhoff



Slide 28 - Tekstslide

Aantekening: vormen van rijm
Alliteratie = beginrijm
--> woorden beginnen met dezelfde (mede)klinker combinatie


De zwoele zomer ging ver voorbij
de horizon
gaf een glinsterende blik op 
het leven dat ik leiden zou
als het weer winter wordt.





Slide 29 - Tekstslide

Aantekening: vormen van rijm
Binnenrijm = rijm waarbij de rijmwoorden zich binnen één versregel bevinden.


Nooit verwacht zoveel pracht
Niettemin had ik geen zin.

Slide 30 - Tekstslide

Aan de slag!
Paragraaf B - Eropuit

Maak opdracht 2, 3 & 4

Slide 31 - Tekstslide

Welkom!
Aan het einde van de les kun je...

...gedichten analyseren door stijlfiguren te herkennen.

Slide 32 - Tekstslide

Terugblik
Schrijf op of er in onderstaande regels / woordgroepen sprake is van assonantie of alliteratie.

1 Liesje leerde Lotje lopen langs de lange Lindelaan.

2 Zeker weten?

3 Bloemen bloeien langs de kant.

4 De wind waait alles weg.
timer
3:00

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Stijlfiguren
Ironie = (milde) spot. 
Het (humoristische) effect wordt bereikt door iets anders te zeggen dan je bedoelt, bijvoorbeeld door middel van:
overdrijving (iets erger maken dan het is);
understatement (iets minder erg maken dan het is);
omkering (het tegenovergestelde zeggen van wat je bedoelt);
niet-passend woordgebruik (bijvoorbeeld plechtig taalgebruik in een informele situatie).

Slide 35 - Tekstslide

Aan de slag!
Paragraaf E – Verrassend 

Maak: opdracht 1 en 2

Kijk de andere opgaves van Fictie na!

Slide 36 - Tekstslide

Welkom!
Aan het einde van de les kun je...

...de stijlfiguren herhaling, opsomming en tegenstelling herkennen.

Slide 37 - Tekstslide

Aantekening: stijlfiguren (H1 Woordenschat)
Een stijlfiguur gebruik je om iets te benadrukken. Enkele stijlfiguren zijn:
• herhaling:
– Plus geeft meer, veel meer.

• tegenstelling:
– Vierkant in de fles, rond op de tong (reclame van jeneverproducent)

• opsomming:
– Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder (uit een liedtekst van Ramses Shaffy) 

Slide 38 - Tekstslide

Aantekening: stijlfiguren (H1 Woordenschat)
Bijzondere opsommingen zijn:
• de drieslag, een opsomming van drie woorden, zinnen of zinsdelen:
– Bloed, zweet en tranen

• de climax, een steeds sterker wordende reeks:
– Je hebt goed, je hebt beter, je hebt het beste (reclame van een advocatenkantoor)

• de omgekeerde climax, een steeds zwakker wordende reeks:
– Vorige week zag ik een fantastische film, nou ja, hij was mooi, ach, best wel goed eigenlijk.

Slide 39 - Tekstslide

Aan de slag!
H1 Woordenschat

Maak: opdracht 1, 2, 4, 5 & 6

Slide 40 - Tekstslide

Welkom!
Aan het einde van de les kun je...

...de stijlfiguren hyperbool, understatement en eufemisme herkennen.

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Video

Hyperbool
= een sterke overdrijving.

Als je je erg inspant:
"Ik ga dood!"

Als je lang moet wachten:
"Ik heb een eeuwigheid op je gewacht!"

Slide 43 - Tekstslide

Understatement
= iets afzwakken

Als je een 10 hebt gehaald voor je proefwerk:
"Je hebt het aardig goed gedaan."

Als je slaapkamer een enorme bende is:
"Het wordt eens tijd om op te ruimen."

Slide 44 - Tekstslide

Eufemisme
= de werkelijkheid verzachten, iets naars op een vriendelijkere manier zeggen

Als iemand is overleden:
"Hij is heengegaan."

Als iemand is ontslagen:
"We hebben haar moeten laten gaan."

Slide 45 - Tekstslide

Aan de slag!
H2 Woordenschat

Maak: opdracht 1, 2 & 4 

Slide 46 - Tekstslide

Welkom!
Aan het einde van de les kun je...

...de stijlfiguren pleonasme en tautologie herkennen.

Slide 47 - Tekstslide

Terugblik
Noteer van onderstaande uitspraken of het een hyperbool, understatement of eufemisme is.

1. Gisteren hebben we opa naar zijn laatste rustplaats gebracht.

2. Ik had een twee voor het proefwerk, ik had dus wel een paar foutjes gemaakt.

3. In Nederland regent het 29 van de 30 dagen.


timer
2:00

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Link

Aantekening: stijlfiguren (H4 Woordenschat)
pleonasme = 
als je een eigenschap van een zaak of persoon nog eens uitdrukkelijk omschrijft door toevoeging van een ander woord, noem je dat een pleonasme

--> een ronde cirkel (een cirkel is altijd rond) ----> opnieuw herbouwen (‘herbouwen’ is al ‘opnieuw bouwen’). 

Slide 50 - Tekstslide

Aantekening: stijlfiguren (H4 Woordenschat)
tautologie =
bestaat uit twee woorden van dezelfde woordsoort die hetzelfde betekenen.

--> bedroefd en verdrietig
--> gratis en voor niets
--> enkel en alleen

Slide 51 - Tekstslide

Aan de slag!
H4 Woordenschat

Maak opdracht 1 t/m 4.

Slide 52 - Tekstslide