BSR 15/11 2t spelling §4 en §5

Open je boek alvast op blz 232-233.
Log alvast in op LessonUp
(de code staat  linksonder in beeld).

§4 Meervouden op -s, -en, -ën
§5 Verkleinwoorden
Voordat we beginnen:
WELKOM 2T
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Open je boek alvast op blz 232-233.
Log alvast in op LessonUp
(de code staat  linksonder in beeld).

§4 Meervouden op -s, -en, -ën
§5 Verkleinwoorden
Voordat we beginnen:
WELKOM 2T

Slide 1 - Tekstslide

1. Verder met Cursus 7: Spelling.
2. Huiswerk nakijken.
3.  Klassikale uitleg cursus 7
paragraaf 4 en 5.
4. Opdrachten maken.
5. Terugblikken en afronden.

Wat gaan we vandaag doen?

Slide 2 - Tekstslide

  • Je weet in welke situaties je een komma, dubbele punt en aanhalingstekens schrijft.
  • Je kunt meervouden op -s, en en -ën spellen.
  • Je weet hoe je verkleinwoorden moet spellen.
Lesdoelen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Het maken van aantekeningen kan helpen om de uitleg beter te onthouden. 
Aantekeningen
bij spelling

Slide 6 - Tekstslide

Nakijken
Paragraaf 3, opdracht 6 (blz. 233).

Slide 7 - Tekstslide

Meervouden op
-s, -en en -ën
De meeste zelfstandig naamwoorden (mensen, dieren of dingen) hebben een enkelvoud en een meervoud. Er zijn verschillende manieren waarop je het meervoud kunt spellen. 

Slide 8 - Tekstslide

Zet -s achter het woord:
Bijvoorbeeld: bumper-bumpers, pasje-pasjes, sticker-stickers.
Let op: als een woord op een klinker eindigt, gebruik je vaak een apostrof: opa's, menu's, tosti's.

Zet - en achter het woord:
Dorp-dorpen, bord-borden. 
Let op: soms moet je iets veranderen. Banaan-bananen,baas-bazen.

Zet -ën achter het woord:
Als het enkelvoud eindigt op -ee, maak je het meervoud met -ën. 
Bijvoorbeeld: ree-reeën, orchidee-orchideeën.

Slide 9 - Tekstslide

Noteer de woorden in het meervoud.

lamp, dossier, pizzadoos

Slide 10 - Open vraag

Je kunt een zelfstandig naamwoord (mens, dier of ding) verkleinen. Een verkleinwoord maak je meestal door het achtervoegsel -je of -tje achter het woord te plakken.

  • Let op:
  • Sommige verkleinwoorden krijgen -pje (boompje), ---kje (koninkje) of -etje (zinnetje).
  • Korte klanken kunnen lang worden (blad-blaadje).
  • Bij woorden die eindigen op de klinkers a, é, o en u wordt de klinker verdubbeld: auto-autootje, pizza-pizzaatje. 
Verkleinwoorden

Slide 11 - Tekstslide

  • Bij woorden die eindigen op een medeklinker + i, verandert de i in ie: taxi-taxietje.
  • Bij woorden die eindigen op een medeklinker + y, komt een apostrof: lolly-lolly'tje, baby-bab'tje.
Verkleinwoorden

Slide 12 - Tekstslide

Kijk om je heen. Noteer van vijf mensen, dieren of dingen in deze ruimte het verkleinwoord.

Slide 13 - Open vraag

Maak een zin waarin twee verkleinwoorden voorkomen.
Let op de spelling van deze verkleinwoorden.

Slide 14 - Open vraag

Kies de juiste meervoudsvorm.

afvalbak
A
afvalbaks
B
afvalbakjes
C
afvalbaken
D
afvalbakken

Slide 15 - Quizvraag

Kies de juiste meervoudsvorm.

haring
A
haringetje
B
haringtje
C
harinkje
D
haringkje

Slide 16 - Quizvraag

Noteer:

- van drie dingen die je ziet het verkleinwoord.

- van drie mensen, dieren of dingen die je zit de meervouds-vorm.

Slide 17 - Tekstslide

Wat?
Cursus 7 Spelling §4 Opdracht 1 t/m 4 (blz. 234-235).
Cursus 7 Spelling §5 Opdracht 3, 4 en 5 (blz. 236-237).
Hoe?
Noteer alle antwoorden in je schrift. Zo oefen je op de beste manier met leestekens.
Hulp
De theorie in deze LessonUp en de theorie in je boek.
Tijd
Vijftien minuten.
Waarom?
Om te oefenen met de spelling van
verkleinwoorden en meervoudsvormen.
Klaar?
Lees alvast de theorie van §6 of maak een samenvatting van de groene blokjes theorie.
Huiswerk voor maandag
timer
15:00

Slide 18 - Tekstslide

  • Je weet in welke situaties je een komma, dubbele punt en aanhalingstekens schrijft.
  • Je kunt meervouden op -s, en en -ën spellen. 
  • Je weet hoe je verkleinwoorden moet spellen.
Lesdoelen

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Maak een zin waarin een citaat voorkomt. Let op het gebruik van de leestekens.

Slide 21 - Open vraag

Welk leesteken hoort op de plek van het vraagteken?

Ik kan vandaag niet mee naar het feest () ik ben ziek

A
komma
B
dubbele punt
C
aanhalingstekens

Slide 22 - Quizvraag

Noteer van de volgende drie woorden het verkleinwoord.
baby, auto, koning

Slide 23 - Open vraag

Neem deel onze LessonUp klas
Wat kun je hier vinden?
  • LessonUps
  • Video's
  • Handige websites 

Klassencodes:
2ta: qjffs
2tb: sgmrx
2tc: dqymz

Slide 24 - Tekstslide