In deze les zitten 18 slides, met interactieve quiz en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
De bouw van stoffen
3.3 Een aangepast atoommodel
Spullen op tafel
Telefoon in het zakkie op tafel
Jas uit en over je stoel
Tas op de grond
Slide 1 - Tekstslide
Lesprogramma
Huiswerk
Leerdoelen
Uitleg
Vragen
Nabespreken
Huiswerk
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoelen
Je leert over het atoommodel van Rutherford.
Je leert over bouw atoom en ion.
Je leert over het atoomnummer en massagetal.
Je leert over bouwstenen van stoffen.
Slide 3 - Tekstslide
stroomgeleiding
Vorige les hebben we gezien dat er 3 soorten stoffen zijn.
Dat konden we doen op grond van geleiding
Dat kunnen we niet verklaren met het atoommodel van Dalton.
We hebben dus een ander atoommodel nodig...
Slide 4 - Tekstslide
Elektrolyse van zinkchloride
Een oplossing van zinkchloride (zout) geleid stroom.
Er vindt elektrolyse plaats.
Aan de - pool ontstaat een grijze vaste stof en aan de + pool ontstaat een gas.
Slide 5 - Tekstslide
Waarom ontstaat er aan de - pool zink? waarom niet aan de +pool
A
Zink is negatief geladen en gaat dus naar de - pool
B
Zink is positief geladen en gaat dus naar de - pool
Slide 6 - Quizvraag
Tegengestelde ladingen trekken elkaar aan.
Zink is positief geladen, de - pool is negatief geladen. De - pool geeft elektronen aan de zink ionen, die worden daardoor neutraal en er ontstaat zink (s)
Slide 7 - Tekstslide
Elektronen
Rond 1900 ontdekt door J.J. Thomson.
Elektronen zijn negatief, er moest dus ook een positieve lading zijn.
Thomson kwam met het 'krentenbol'model, met de elektronen als krenten
Slide 8 - Tekstslide
krentenbolmodel
De positieve lading zat tussen de elektronen in, hoe de elektronen uit het atoom kunnen ontsnappen is vooralsnog een raadsel
Slide 9 - Tekstslide
Rutherford
Rond 1919 voert Rutherford een experiment uit.
Hij schiet geladen deeltjes (alfa-deeltjes) op goudfolie af.
De meeste deeltjes gaan er gewoon doorheen, maar sommige ketsen af.
Slide 10 - Tekstslide
Rutherford
Hij stelt een nieuw model voor: een kern met daarin de positieve ladingen, en een wolk elektronen daaromheen.
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
de kern
In de kern dus protonen (1920) en neutronen (1932)
Daaromheen elektronen.
Verschil in massa: een proton is 1840 keer zo zwaar als een elektron
Slide 13 - Tekstslide
isotopen
alle koolstofatomen hebben 6 protonen, maar niet alle koolstofatomen hebben 6 neutronen.
Dit noemen we isotopen
Isotopen hebben hetzelfde aantal protonen maar verschillende aantallen neutronen
Slide 14 - Tekstslide
isotopen
het aantal protonen geeft het atoomnummer aan
Koolstof heeft altijd atoomnummer 6 - het heeft 6 protonen.
Het aantal neutronen kan dus verschillend zijn (6, 7 of 8)!