5.1 Verschillen tussen mensen

H9: Erfelijkheid
H5: Erfelijkheid
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H9: Erfelijkheid
H5: Erfelijkheid

Slide 1 - Tekstslide

Quizvragen (voor)kennis over Erfelijkheid

Slide 2 - Tekstslide

Larven van lieveheersbeestjes zien er anders uit dan lieveheersbeestjes zelf.
Na de gedaanteverwisseling, is dan het fenotype of het genotype veranderd?
A
Alleen het fenotype
B
Alleen het genotype
C
Zowel genotype als fenotype
D
Geen van beide

Slide 3 - Quizvraag

Hiernaast is een celdeling weergegeven. Ontstaan hier geslachtscellen of lichaamscellen?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen

Slide 4 - Quizvraag

Bij katten is het gen voor een gevlekte vacht (R) dominant over dat voor een effen vacht (r). Een vrouwtje met gevlekte vacht krijgt nakomelingen van een mannetje met gevlekte vacht. Onder de jongen zijn dieren met een gevlekte vacht en dieren met een effen vacht.

Wat zijn de genotypen van de ouderdieren?
A
RR x Rr
B
Rr x rr
C
RR x rr
D
Rr x Rr

Slide 5 - Quizvraag

R = gevlekt, r = ongevlekt

P:

Geslachtscellen: 

Kruisingsschema

Slide 6 - Tekstslide

Zie deze stamboom, kan je afleiden welke eigenschap dominant is?
A
Ja, zwart
B
Ja, wit
C
Nee, niet af te leiden

Slide 7 - Quizvraag

Zie deze stamboom. Allelen worden aangeduidt met de letter B/b
Kan je hieruit afleiden wat het genotype is van nummer 2?
A
Ja, dat is BB
B
Ja, dat is Bb
C
Ja, dat is bb
D
Nee

Slide 8 - Quizvraag

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 5.1: Verschillen tussen mensen

Slide 9 - Tekstslide

5.1 Leerdoelen en begrippen
1. Je legt uit welke factoren invloed hebben op het tot stand komen van het fenotype
2. Je beschrijft hoe variaties in het genotype ontstaan. 

Begrippen: 
Fenotype, Genotype, Genen, Genoom, Mutaties, Haplotype

Slide 10 - Tekstslide

Korte herhaling begrippen..

Slide 11 - Tekstslide

DNA - molecuul
  • In de celkern
  • Dubbele helixstructuur
  • Baseparen
  • Codeert voor eiwitten

Slide 12 - Tekstslide

Chromosoom
  • Opgekruld DNA molecuul.
  • Alleen zichtbaar tijdens de celdeling (in verdubbelde toestand).

Slide 13 - Tekstslide

Gen
  • Stukje van een DNA-molecuul.
  • Codeert voor één eiwit

Slide 14 - Tekstslide

Genoom
Alle aanwezige erfelijke informatie.
Niet alleen kern-DNA maar ook mitochondriaal DNA (37 genen).

Slide 15 - Tekstslide

Haploïd/ diploïd
Geslachtscellen: van elk chromosoom één exemplaar (haploïd)
Na bevruchting (dus in elke lichaamscel): van elk chromosoom 2 exemplaren (diploïd)

Slide 16 - Tekstslide

Homoloog
Je hebt 2 versies van elk chromosoom. Een van je vader en een van je moeder.
Dit zijn homologe chromosomen
Er zitten dezelfde genen op 

Slide 17 - Tekstslide

5.1 Verschillen tussen mensen
- Al het DNA samen vormt je genoom, dit bestaat uit zo'n 3,1 miljard nucleotiden (A, T, C, G)! (per cel)  
- Samen coderen zij voor +/- 20.000 genen 
- Er zijn veel overeenkomsten tussen mensen, maar er is ook veel variatie. Iedereen is UNIEK! 

Hoeveel kom je eigenlijk overeen met andere mensen?

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

5.1 Verschillen tussen mensen
We verschillen dus maar voor 0,1% van elkaar. 

Dit lijkt weinig, maar het menselijk genoom bestaat uit drie miljard basenparen --> 0,1% is dus gelijk aan 3 miljoen basenparen.

Deze verschillende basenparen vormen de basis voor alle variatie in eigenschappen tussen mensen; 
zoals Oogkleur, Haarstructuur, Bloedgroep, Intelligentie

Slide 20 - Tekstslide

Allel
Van genen kunnen verschillende versies bestaan.
Een versie van een gen heet een allel.
Een diploïde cel heeft dus altijd twee allelen van elk gen, op elk homoloog chromosoom één.

Slide 21 - Tekstslide

Allel
Verschillende versies van genen zijn ontstaan door toevallige, levensvatbare mutaties in eerdere generaties. 

Slide 22 - Tekstslide

Haplotype
De combinatie van allelen op één chromosoom is het haplotype.

Een diploïde cel heeft dus 2 haplotypes van elk chromosoom (2 x 23). 

Slide 23 - Tekstslide

Genotype
Combinatie van de allelen van een individu.
Je erfelijke eigenschappen worden bepaald door je genotype - dat wat aangeboren is.

Slide 24 - Tekstslide

Fenotype
Het fenotype zijn de uiteindelijke, 'waarneembare' eigenschappen van een individu: wordt bepaald door het genotype in combinatie met het milieu (bijv. leefstijl, omgeving)

Slide 25 - Tekstslide

Fenotype
Veel eigenschappen worden deels door je genen en deels door je leefstijl of omgeving (milieu) bepaald.

Bijvoorbeeld: krullend haar/ suikerziekte.

Slide 26 - Tekstslide

5.2 Leerdoelen
3. Je herkent in een karyogram geslachtschromosomen en autosomen en benoemt het karyotype. 
4. Je beschrijft verschillende typen mutaties en noemt oorzaken. 
5. Je trekt aan de hand van een karyogram conclusies over mutaties. 
6. Je legt uit hoe variaties in de haplotypen van de chromosomen in de geslachtscellen ontstaan en hoe de meiose leidt tot variatie bij het nageslacht. 

Slide 27 - Tekstslide

5.2 Begrippen
Karyogram, Autosomen, Geslachtschromosomen (X en Y), SRY-gen, Genoommutatie, Chromosoommutatie, Translocatie, Crossing-over, Puntmutatie, Recombinatie, frameshift.

Slide 28 - Tekstslide

Autosomen/ geslachtschromosomen
Geslachtschromosomen: het chromosomenpaar dat het geslacht bepaalt
Autosomen: alle andere chromosomen.
XX, XY bij mensen.

Slide 29 - Tekstslide

Karyogram (foto)
  • Alle chromosomen gerangschikt op lengte
  • Homologe chromosomen bij elkaar

Slide 30 - Tekstslide

Karyotype
Tekstuele vertaling van het karyogram
Totaal aantal chromosomen, type geslachtschromosomen

Karyotype = 46, XX

Slide 31 - Tekstslide

Wat is het karyotype?

Slide 32 - Tekstslide

Karyotype
45, X 

Er ontbreekt een geslachtschromosoom
= Syndroom van Turner

Slide 33 - Tekstslide

Karyotype
47, XX +21 of
47, XY, +21

Trisomie 21 = syndroom van Down

Slide 34 - Tekstslide

Genetische variatie
Genetische variatie onstaat door:

* mutaties
* recombinatie

Slide 35 - Tekstslide

Mutaties
- Bij elke celdeling kunnen kopieer- of delingsfouten plaatsvinden --> mutaties
- Als dit gebeurt bij het aanmaken van geslachtscellen dan erven de nakomelingen dit veranderde DNA over.

Sommige invloeden van buitenaf vergroten de kans op mutaties: UV straling, radioactieve straling, chemische stoffen (roken bijv).
Deze invloeden noem je mutageen.

Slide 36 - Tekstslide

Mutaties
Een mutatie is een verandering in de basenvolgorde van het DNA of in het aantal chromosomen.

Bij een verandering in de basenvolgorde in een gen kan het eiwit dat hier door wordt gecodeerd anders gaan werken. 
Het werkt niet meer of het werkt juist extra goed. 

Daardoor levert het een ander allel en dus een andere eigenschap op.


Slide 37 - Tekstslide

Mutaties
Puntmutatie: één basenpaar is gewijzigd

Chromosoommutatie: deel van een chromosoom is gewijzigd  (meerdere genen)

Genoommutatie: wijziging in hele chromosomen (minder of meer)

Slide 38 - Tekstslide

Puntmutatie
Frameshift

Slide 39 - Tekstslide

Chromosoommutatie

Slide 40 - Tekstslide

Genoommutatie

Slide 41 - Tekstslide

Non-disjunctie tijdens Meiose

Slide 42 - Tekstslide

Eigenschappen
Alle erfelijke eigenschappen zijn terug te voeren op de aan-/ afwezigheid van een eiwit.
Eiwitten kunnen de volgende functies vervullen:
hormoon, receptor, poort, transport, structuur, beweging, opslag, enzym, genregulatie.
Mutaties kunnen dus op verschillende plekken verschillende effecten hebben.

Slide 43 - Tekstslide

Uitgelichte opdrachten
Paragraaf 1:
5, 8, 9

Paragraaf 2:
11, 12, 22 en 23

Slide 44 - Tekstslide