Grammatica zinsdelen

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Gezegde

Gezegde = alle werkwoorden in een zin

Bijvoorbeeld:

Mijn moeder zat een uur lang te bellen.

Adam verhuist binnenkort naar de VS.

Hebben jullie kunnen leren voor de toets?

De vrienden hebben afgelopen weekend gevoetbald.
Gezegde =

1. hebben
2. hebben gevoetbald
3. gevoetbald

Persoonsvorm

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

 

Je vindt hem door de zin in een andere tijd te zetten. 

De persoonsvorm verandert dan mee. 

Zin in een andere tijd zetten

Ik zal dit jaar niet op vakantie kunnen. = tegenwoordige tijd

Ik zou dit jaar niet op vakantie kunnen. = verleden tijd

Tom probeert profvoetballer te worden. Persoonsvorm =

1. probeert
2. worden
3. te worden

Zelfstandig oefenen

1. Log in bij Numo met je leerlingnummer.

2. Klik op Nederlands.

3. Klik bovenaan op 'taken'.

4. Maak de twee oefeningen die daar klaarstaan.

Grammatica zinsdelen

Persoonsvorm = herhaling

Gezegde = herhaling

Onderwerp = nieuw 

Persoonsvorm en gezegde

Herhaling

Bijvoorbeeld:

De kinderen zijn naar hun klaslokaal gerend.

Persoonsvorm = zijn

Gezegde = zijn gerend

Onderwerp

Dat is een persoon/dier/ding die iets doet in de zin, actief is.

Bijvoorbeeld:

De kinderen zijn naar hun klaslokaal gerend.

Persoonsvorm = zijn

Onderwerp = de kinderen

Onderwerp

Dat is een persoon/dier/ding die iets doet in de zin, actief is.

Bijvoorbeeld:

Krijgt jouw hond binnenkort puppy's?

Persoonsvorm = krijgt

Onderwerp = jouw hond

Onderwerp

Onderwerp en persoonsvorm horen bij elkaar. Als de een verandert, verandert de ander mee. 

Bijvoorbeeld:

Krijgt jouw hond binnenkort puppy's?

Krijgen jouw honden binnenkort puppy's? 

Tufan leent zijn pen uit.
Persoonsvorm (verander de tijd van de zin) =

1. Tufan
2. leent
3. zijn pen
4. leent uit

Tufan leent zijn pen uit.
Onderwerp (wie/wat doet iets?) =

1. Tufan
2. leent
3. zijn pen
4. leent uit

Waarom eten jullie iedere dag pizza?
Persoonsvorm =

Waarom eten jullie iedere dag pizza?
Onderwerp =

Maak een zin die in de tegenwoordige tijd staat.

Maak een zin die in de verleden tijd staat.